Een debiteur kan steeds minnelijk een schuld erkennen en met de betaling instemmen, en aldus aan de de verjaring verzken.Volgens de rechtspraak kan een erkenning enkel stuitende werking hebben indien:
• de erkenning betrekking heeft op een verjaring die nog niet is verkregen; de erkenning gericht is aan de schuldeiser;
• de erkenning afkomstig is van de schuldenaar zelf en niet van een derde die in de zaak betrokken is;
• de erkenning het gevolg is van een vrijwillige handeling;
• de erkenning, die wordt beschouwd als een bekentenis, geen betrekking heeft op zaken waarover krachtens de wet niet kan worden beschikt of waarover geen dading kan worden aangegaan.
(zie: LEBON, C., "Verjaring", in in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,Kluwer, losbladig, 31 augustus 2014, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, Hfdst. 5, Afd. 7, p. 81)
Betalingen die overigens niet bewezen werden te dezen zijn niet relevant, omdat zij geen erkenning van schuld inhouden.
Indien in oude vorderingen een schuldenaar de laatste 10 jaar de schuld niet heeft erkend en er ook geen verjaringstuitend bevel is tussengekomen is de vordering derhalve verjaard, zelfs indien er betalingen werden uitgevoerd waaraan geen erkenning van schuld werd gekoppeld.
Betalingen worden niet bewezen door een blad papier zonder aanduiding van namen van partijen, nl. een gekopieerde tabel met een zestal data, de melding "virement Alcredima in", en bedragen die hetzij willekeurig zijn of waaruit de rechtbank in elk geval niet kan afleiden dat ze iets met het krediet te maken hebben.
Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk-16/90/A-04.11.2016 - p. 2
DE VIERDE BURGERLIJKE KAMER,
In de zaak van Algemene Rol nr. 16/90/A (a7c):
NV FIDUCRÉ,
- ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nummer 0403.173.372,
- met vennootschapszetel te 1140 Brussel, Henri Matisselaan 16,
- EISERES-
tegen:
V.P.
- VERWEERDER -
meester Elfri De Neve,
advocaat te 9700 Oudenaarde, Stationsstraat 29, (ref.:08239.01/EDN/CS),
zie ook: Beslagrechter Gent, 8 mei 2012, NJW, 2013/289, 760 en RW 2014-2015, 186
samenvatting
Een gedeeltelijke betaling van een verjaarde schuld houdt geen afstand van verjaring in voor het saldo.
Een betaling door een schuldenaar van een verjaarde schuld met melding "voor slot van alle rekeningen" is een geldige betaling als uitvoering van een natuurlijke verbintenis maar houdt geen erkenning in voor een restsaldo, laat staan een verjaringstuitende daad.
Eens er een vonnis is verleend heeft een partij geen vorderingsrecht meer op bais van een overeenkomst of een onrechtmatige daad, of de wet, maar een vorderingsrecht op basis van het vonnis, de zogenaamde actio Judicati (of iudicati), Deze vordering verjaart na 10 jaar en kan gestuit worden. Maar een partiële betaling of deelbetaling maakt geen stuiting uit.
tekst vonnis
[ ... ]
FB
eiser tot verzet tegen uitvoerend beslag op roerend goed - beslagen schuldenaar,[ ... ]
tegen LAG 2.BM
verweerders - beslagleggende schuldeisers, [ ... ]
[ ... ]
ll. LITIGIEUZE TENUITVOERLEGGING
Bij gerechtsdeurwaardersexploot van 31 oktober 2011 laten de verweerders
in uitvoering van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde van 28 april 1992, waarbij deze rechtbank de eiser en zijn toenmalige echtgenote (M V) veroordeelt om aan de verweerders te betalen een bedrag van 400.000 BEF, meer interesten en kosten,
na de betekening van de uitgifte van dit vonnis op 21/25 mei 1992, waarna het, bij gebrek aan hoger beroep, in kracht van gewijsde is getreden, na de betekening van een bevel tot betalen op 3 juli 1996,
na de (deel)betaling door de eiser ten bedrage van 13.299,73 euro op 16 februari 2011,
na de betekening van een bijkomend bevel tot betalen op 10 maart 2011,
ten laste van de eiser uitvoerend beslag op roerend goed leggen op een aantal roerende goederen/inboedel/meubilair die zich op zijn actuele adres te bevinden.
Het exploot van beslag bevat de kennisgeving dat de uitvoering (uitwinning) zal worden vervolgd middels gerechtelijke verkoop op 9 december 2011.
III. VORDERING
1. Bij dagvaarding van 29 november 2011 verzet de eiser zich tegen het voormelde beslag, nu de oorzaak ervan niet langer actueel is. De eiser stelt centraal dat de onderliggende schuldvordering, die voortvloeit uit het voormelde vonnis van 28 april 1992, omwille van verjaring aan actualiteit heeft ingeboet. De uitvoerbare titel waarin zij neerligt, is derhalve niet langer actueel, derwijze dat de tenuitvoerlegging een onrechtmatig karakter vertoont.
In die optiek vordert hij de opheffing van het voormelde beslag.
2. De verweerders als beslagleggende schuldeisers nemen conclusie tot afwijzing van deze vordering.
IV. BEOORDELING
1. Met de eiser is de beslagrechter van oordeel dat de aan de litigieuze tenuitvoerlegging onderliggende schuldvordering, die voortvloeit uit het voormelde vonnis van 28 april 1992, omwille van verjaring aan actualiteit heeft ingeboet. De uitvoerbare titel waarin zij neerligt, is derhalve niet langer actueel, derwijze dat de tenuitvoerlegging een onrechtmatig karakter vertoont.
De zogeheten actio judicati, de rechtsvordering tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak (zoals het voormelde vonnis van 28 april 1992), is onderworpen aan een verjaringstermijn van tien jaar (in de zin van art. 2262bis, § 1, eerste lid B.W.), ook al gaat het om een veroordeling die is uitgesproken krachtens een schuldvordering waarop een kortere verjaringstermijn van toepassing is (E. DIRIX en K. BROECKX, "Beslag", A.P.R. 2010, p. 171, nr. 238 en p. 363, nr. 538; zie ook: Cass. 18 februari 2010, Pas. 2010, 496; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht, II, Zakenrecht - Zekerheden - Verjaring, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 519, nr. 1242).
Deze bij wet van 10 juni 1998 (B.S. 17 juli 1998) bepaalde verjaringstermijn begint (overgangsrechtelijk gezien) slechts te lopen vanaf de inwerkingtreding ervan. De bedoelde verjaring is zodoende ingetreden op 27 juli 2008, terwijl geen tussentijdse stuitingsdaden voorliggen die maken dat nieuwe termijnen van tien jaar zijn beginnen lopen. De bedoelde verjaring is zodoende ingetreden ten tijde van voormelde litigieuze daden van tenuitvoerlegging: het bevel tot betalen van 10 maart 2011 en het beslag van 31 oktober 2011.
2. De verweerders stellen vergeefs dat de eiser met zijn deelbetaling ten bedrage van 13.299,73 euro op 16 februari 2011 (1) afstand heeft gedaan van een gebeurlijk verkregen verjaring voor het saldo (artt. 2220-2221 B.W.) dan wel (2) de bedoelde (rest)schuld heeft erkend (art. 2248 B.W.).
De eiser heeft de bedoelde deelbetaling uitdrukkelijk gedaan 'tot slot van alle rekeningen tussen de partijen'. Het betrof volgens de eiser zijn aandeel in de bedoelde schuld ten aanzien van de verweerders, terwijl zijn ex-echtgenote (Marijke VAN MULEM) voor het overige aandeel zou moeten instaan.
De bedoelde deelbetaling geldt als uitvoering van een natuurlijke verbintenis en is zodoende niet terugvorderbaar (R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht, II, Zakenrecht - Zekerheden - Verjaring, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 527, nr. 1265).
Zij heeft, gelet op de clausulering als zijnde 'tot slot van alle rekeningen', evenwel een beperkte draagwijdte (zie omtrent de wilsautonomie dienaangaande: S. STIJNS, I. SAMOY en A. LENAERTS, "De rol van de wil en het gedrag van partijen bij de bevrijdende verjaring", RW 2010-11, p. 1550 e.v., nrs. 33 e.v.). Zij behelst op die manier geen afstand van de verkregen verjaring voor het saldo (in de zin van de artt. 2220-2221 B.W.). Een afstand moet klaar en duidelijk zijn en mag enkel worden afgeleid uit handelingen die niet anders kunnen worden uitgelegd dan als de wil zich niet op de verjaring te beroepen (Cass. 23 september 1988, RW 1988-89, 649; A. VAN OEVELEN, "Conventionele bedingen inzake de verjaring", in I. CLAEYS (ed.), Verjaring in het privaatrecht ~ Weet de avond wat de morgen brengt?, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 125-126, nr. 6).
Zij behelst op die manier evenmin een erkenning van de bedoelde (rest)schuld (in de zin van art. 2248 B.W.). Een erkenning strekt overigens tot stuiting (Cass. 29 oktober 1990, RW 1990-91, 917; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht, II, Zakenrecht ~ Zekerheden ~ Verjaring, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 515, nr. 1233; C. LEBON, "Stuiting, schorsing en verlenging van verjaringstermijnen", in I. CLAEYS (ed.), Verjaring in het privaatrecht ~ Weet de avond wat de morgen brengt?, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 110-111, nr. 34).
In casu was evenwel ten tijde van de deelbetaling op 16 februari 2011 de verjaring reeds ingetreden. Zij kon op dat ogenblik niet meer worden gestuit. Afstand door de eiser van de reeds verkregen verjaring was daarentegen wel mogelijk. Een afstand met betrekking tot de reeds verkregen verjaring voor het saldo kan echter niet worden gezien in de deelbetaling 'tot slot van alle rekeningen'.
3. De verweerders beroepen zich even vergeefs op het adagium 'contra non valentem agere, non currit praescriptio'. Op grond van dit adagium loopt de verjaring van een vordering niet tegen degene die in de onmogelijkheid verkeert de vordering in te stellen wegens een beletsel. De verjaringstermijn blijft dan geschorst zolang dit beletsel niet is opgeheven. De precieze draagwijdte van het adagium is onzuiver. Het betreft geen algemeen rechtsbeginsel (Cass. 30 juni 2006, J.L.M.B. 2006, 152; S. STIJNS, I. SAMOY en A. LENAERTS, "De rol van de wil en het gedrag van partijen bij de bevrijdende verjaring", RW 2010-11, p. 1555, nr. 52).
Hoe dan ook tonen de verweerders allerminst aan in de onmogelijkheid te
hebben verkeerd om eerder dan (27 juli 2008) te ageren, al was het middels een bijkomend bevel tot betaling. Zij kunnen niet verhelpen met de loze aanvoering dat zij hun schuldvordering te gepasten tijde niet dienstig konden recupereren.
[ ... ]
OP DEZE GRONDEN, DE BESLAGRECHTER,
[ ... ]
zegt voor recht dat het litigieuze uitvoerend beslag op roerend goed (bij gerechtsdeurwaardersexploot van 31 oktober 2011 ten verzoeke van de verweerders en ten laste van de eiser) een onrechtmatig karakter vertoont en derhalve niet kan dienen voor verdere tenuitvoerlegging,
beveelt dientengevolge de opheffing van het uitvoerend beslag op roerend goed, veroordeelt de verweerders om binnen acht dagen na de uitspraak van het voorliggende vonnis vrijwillig opheffing te verlenen van het uitvoerend beslag op roerend goed,
zegt voor recht dat, bij gebrek aan vrijwillige opheffing binnen deze termijn, het voorliggende vonnis als titel tot opheffing zal gelden,
[ ... ]
Noot onder dit vonnis gewezen door voormalig beslagrechter Sven Mosselmans:
A. Vanderhaeghen, Verjaring schuldvordering bij uitvoerend beslag, NJW 289, 762.
Vredegerecht DENDERMONDE-HAMME, met zetel te Hamme
Vonnis
15A345 23juni2016
Op de openbare terechtzitting van donderdag, drieëntwintig juni tweeduizend zestien, in de gerechtszaal van het Vredegerecht van het kanton DENDERMONDE-HAMME, met zetel te Hamme, werd door Danny DE SCHEPPER, Toegevoegd Vrederechter, bijgestaan door Vanessa VAN HECK, Griffier, het volgende vonnis uitgesproken :
INZAKE:
FIDUCRE NV, fiduciaire van krediet, KBO 0403.173.372, met zetel te 1140 BRUSSEL, Henri Matisselaan 16, v
eisende partij;
TEGEN:
M.E., mr Elfri DE NEVE, advocaat te 9700 Oudenaarde, Stationsstraat 29
verwerende partij;
Gelet op de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder Katja Van Den Abeele d.d. 25 augustus 2015. Met inachtneming van de beschikkingen van de wet van 15 juni 1935 en de aanvullende wetten op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Vooraf.
De volgende relevante procedurestukken werden ingezien:
de inleidende dagvaarding van 25.08.2015;
de laatste conclusie van eiseres, ter griffie neergelegd op 06.01.2016;
de syntheseconclusie van verweerder, ter griffie neergelegd op 14.01.2016.
De volgende overtuigingsstukken werden ingezien:
het bundel van eiseres, bestaande uit 22 geïnventariseerde en genummerde stukken.
Verweerder heeft geen stukken neergelegd.
Partijen werden bij monde van hun raadslieden gehoord op de openbare terechtzitting van 24.03.2016, waarna de zaak in beraad werd genomen.
1. Feiten en voorgaanden.
1.1. Met een kredietovereenkomst van 07.06.2002 heeft de cvba RECORD aan verweerder een lening op afbetaling toegestaan voor een bedrag van€ 18.940,00 onder de volgende voorwaarden
Jaarlijks kostenpercentage: 10,40 % Totale kosten van de lening:€ 4.090,40; 38 terugbetalingstermijnen van€ 479,80; Nalatigheidsintrest: 10,89 %;
Eerste aflossing te betalen op 15.07.2002;
doel van het krediet: aankoop van een tweedehands voertuig Audi A6
Naast de kredietovereenkomst, werd tussen partijen ook een overeenkomst tot overdracht van loon gesloten.
De overeenkomst bevat in art. 5 van de algemene voorwaarden een clausule inzake de overdracht van schuldvordering.
1.2. Reeds spoedig na het sluiten van de overeenkomst ontstonden betalingsachterstallen: de betaling van de eerste vervaldag werd niet eens voldaan.
Bij aangetekend schrijven van 26.08.2002 zou verweerder door de cvba RECORD in gebreke zijn gesteld voor het betalen van de achterstallige termijnen. Een exemplaar van dit schrijven noch een bewijs van aangetekende verzending ervan bevindt zich in het dossier.
Met haar schrijven van 02.10.2002, verzonden per gewone post, deelde de cvba RECORD aan verweerder mee dat zij het krediet op 01.10.2002 had ontbonden. In hetzelfde schrijven werd verweerder aangemaand in betaling van een totaal bedrag van€ 20.744,08.
Betaling bleef uit. Op 18.10.2002 droeg de cvba RECORD haar schuldvordering over aan eiseres. Deze overdracht van schuldvordering zou bij schrijven van dezelfde datum zijn betekend aan verweerder.
1.3. Volgens eiseres zou verweerder in de periode 2002-2003 vrijwillig een bedrag hebben aangezuiverd van€ 6.350,49.
Bij schrijven van 14.11.2008 werd aan verweerder toegestaan om de schuldvordering, die volgens eiseres op dat ogenblik al was opgelopen tot€ 23.257,42, af te betalen met maandelijkse schijven van€ 500,00.
Verweerder ging echter nog steeds niet over tot betaling.
Met een (aangetekend 7) schrijven van 31.03.2009 bracht eiseres verweerder in kennis van haar voornemen om uitvoering te geven aan de loonoverdracht. Verweerder betwist dat hij deze aangetekende brief heeft ontvangen. Het bewijs van aangetekende verzending is bijgevoegd. Het daarop voorkomende adres van verweerder is echter onvolledig en het jaartal op de poststempel is onleesbaar.
1.4. Nadien zou eiseres aan verweerder nog een aanmaningen hebben verzonden op 05.05.2009, waarna verweerder nog 2 betalingen zou hebben gedaan:
€ 52,28 op 28.02.2012;
€ 61,90 op 01.03.2012.
Op 03.01.2013 stuurde eiseres aan verweerder andermaal een aanmaning.
Verweerder richtte zich daarop blijkbaar tot een raadsman, want op 24.01.2013 maakte eiseres aan de raadsman van verweerder een overzicht over van de door verweerder uitgevoerde betalingen.
Opnieuw gebeurde er enige tijd niets meer.
Met haar schrijven van 14.11.2013 drong eiseres er bij verweerder opnieuw op aan om een afbetalingsvoorstel op te stellen. In hetzelfde schrijven deelde eiseres mee dat de vordering ondertussen was opgelopen tot€ 30.227,86.
Sindsdien gebeurde er niets meer totdat eiseres op 25.08.2015 liet overgaan tot dagvaarding.
ll. Voorwerp van de vordering.
11.1. Bij inleidende dagvaarding van 25.08.2015 vordert eiseres van verweerder betaling van€ 14.374,03, meer de nalatigheidsintresten aan 10 % vanaf 5 jaren voorafgaand aan de datum van dagvaarding, en tot op de datum van volledige betaling.
Eiseres vordert dat zou worden gezegd voor recht dat de betalingen van 28.02.2012 en 01.03.2012 in mindering moeten worden gebracht op haar schuldvordering.
Zij vordert van verweerder betaling van de gerechtskosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, vast te stellen op€ 1.210,00.
Zij vordert de uitvoerbaarheid bij voorraad van het tussen te komen vonnis.
11.2. In de loop van de procedure heeft eiseres de gevorderde rechtsplegingsvergoeding uitgebreid tot een bedrag van€ 2.200,00.
111. Beoordeling.
111.1. De verjaring op grond van art. 2277 B.W.
1. Verweerder werpt op dat de vordering bij toepassing van artikel 2277 BW verjaard is.
Artikel 2277 B.W. bepaalt:
"Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten; Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar
of bij kortere termijnen,
Verjaren door verloop van vijf jaren."
2. Rechtspraak en rechtsleer hebben in het verleden veelvuldig discussie gevoerd over de vraag of de kapitaalsaflossing van een lening op afbetaling moet worden beschouwd als iets wat betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen (Cass., 23 april 1998, T.Vred.,2000, 171; Gent, 5 november 2003, NjW,2004, p. 61; BIQUET-MATHIEU, C., "Remous autour du champ d'application de l'article 2277 du Code civil: les arrrêts des 6 février et 23 avril 1998, deux arrêts antinomiques ?", noot onder Cass., 23 april 1998, R.C.J.B.,2000, p. 488 en MT, noot onder Gent, 5 november 2003, NjW,2004, p. 62}.
De ratio legis van artikel 2277 B.W. is er vooral op gericht de schuldenaars te vrijwaren tegen een gestage en voortdurende aangroei van hun schuld.
Een geleend kapitaal, zelfs wanneer het opgedeeld is in maandelijks terug te betalen aflossingen, kan onmogelijk aangroeien door het verstrijken van de tijd. Dat is wel het geval voor de op dat kapitaal verschuldigde intresten.
Deze ratio legis verzet zich dus tegen de toepassing van artikel 2277 B.W. op de kapitaalschuld.
Dat deze interpretatie de enige correcte is, blijkt ook uit de tekstuele redactie van artikel 2277 B.W. zelf, dat in alinea 4 uitdrukkelijk melding maakt van "intresten van geleende sommen".
Had het de bedoeling van de wetgever geweest de korte verjaringstermijn ook toepasselijk te maken op het terug te betalen kapitaal, zou hij daarvan allicht uitdrukkelijk melding hebben gemaakt.
3. De korte verjaring van art. 2277 B.W. geldt dus enkel voor de vervallen intresten, niet voor het vervallen kapitaal.
111.2. De verjaring op grond van art. 2262bis B.W.
4. Art. 2262bis § 1 B.W. bepaalt dat alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van 10 jaar.
De vordering strekt tot terugbetaling van een consumentenkrediet dat ontbonden is op 01.10.2002. Bij afwezigheid van enige stuitingsdaad zou de vordering dus verjaard zijn op 01.10.2012.
Eiseres is echter van oordeel dat de verjaring is gestuit omdat verweerder voor het verstrijken van de verjaringstermijn een aantal vrijwillige betalingen heeft uitgevoerd waarvan de laatste moet worden gesitueerd op 01.03.2012. Bovendien verwijst eiseres naar het feit dat verweerder in 2008 nog om afbetalingsfaciliteiten heeft verzocht. Deze houding houdt volgens eiseres een daad van erkenning van schuld in die de verjaring stuit.
5. Art. 2248 B.W. bepaalt:
"De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of bezitter gedaan, stuit de verjaring."
Nu de vordering van eiseres bij afwezigheid van enige stuitingsdaad zou verjaren op 01.10.2012, behoort het bij toepassing van art. 870 Ger.W. aan eiseres om het bestaan van eventuele stuitingsdaden te bewijzen.
6. Vooreerst wijst eiseres naar de door verweerder uitgevoerde betalingen.
Een debiteur kan steeds minnelijk een schuld erkennen en met de betaling instemmen, en aldus de verjaring niet inroepen. Zo een erkenning kan stilzwijgend zijn en voortvloeien uit een gedeeltelijke betaling (Vred. St.-Truiden, 16 oktober 2007, T.Vred.,2009, 302 en A. VAN OEVELEN, "Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht", T.P.R.,1987, 1812, nr. 50).
Volgens de rechtspraak kan een erkenning enkel stuitende werking hebben indien:
de erkenning betrekking heeft op een verjaring die nog niet is verkregen; de erkenning gericht is aan de schuldeiser;
de erkenning afkomstig is van de schuldenaar zelf en niet van een derde die in de zaak betrokken is;
de erkenning het gevolg is van een vrijwillige handeling;
de erkenning, die wordt beschouwd als een bekentenis, geen betrekking heeft op zaken waarover krachtens de wet niet kan worden beschikt of waarover geen dading kan worden aangegaan.
(zie: LEBON, C., "Verjaring", in in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,Kluwer, losbladig, 31 augustus 2014, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, Hfdst. 5, Afd. 7, p. 81)
7. De door verweerder in de periode 2002-2003 uitgevoerde betalingen zijn hierbij niet relevant, vermits deze de verjaring enkel zouden stuiten tot 2013.
Resten dus enkel de twee kleine betalingen die zijn uitgevoerd op 28.02 en 01.03.2012.
Uit het door eiseres voorgelegde stuk 23 blijkt dat zij deze twee kleine betalingen heeft ontvangen via het ABW. Dit wijst erop dat zij deze betalingen heeft bekomen ingevolge het beslag op de werkloosheidsuitkering van verweerder.
Een eerder symbolische betaling die eiseres heeft bekomen in uitvoering van een door haar gelegd loonbeslag, voldoet niet aan de vereiste van "vrijwilligheid" waaraan een betaling moet voldoen om als erkenning van een recht te worden aangezien in het kader van art. 2248 B.W.
De twee kleine betalingen die eiseres heeft bekomen via het ABVV kunnen derhalve niet worden aangezien als stuitingsdaad.
8. Voorts verwijst eiseres naar het feit dat verweerder in de loop van 2008 om een afbetalingsplan zou hebben gevraagd.
De stukken.die eiseres voorlegt om dit verzoek tot het opstellen van een afbetalingsplan te staven, betreffen echter stukken die opgesteld zijn door eiseres zelf (stukken 10 en 11}.
Deze stukken gaan dus niet uit van verweerder. Eiseres kan zichzelf geen bewijs verschaffen. Het blijkt uit niets dat verweerder effectief vragende partij was voor het opstellen van een afbetalingsplan.
Ook het feit dat eiseres zelf aan verweerder een afbetalingsplan heeft voorgesteld kan dus niet worden aangezien als een stuitingsdaad.
111.3. Gevolg.
9. Het wordt niet betwist dat de vordering van eiseres ressorteert onder de 10-jarige verjaringstermijn van art. 2262bis B.W.
Nu de schuld van verweerder opeisbaar is geworden op 01.10.2002 en er tussen 25.08.2005 en 25.08.2015 (datum van dagvaarding) geen enkele stuitingsdaad werd verricht, is de vordering van eiseres verjaard.
Door deze verjaring is verweerder van zijn terugbetalingsverbintenis bevrijd en de vordering derhalve ongegrond.
111.4. De gerechtskosten.
10. Nu de vordering ongegrond is, moet eiseres worden veroordeeld tot de gerechtskosten. Blijkens hun conclusies zijn partijen het erover eens dat de rechtsplegingsvergoeding moet worden vastgesteld op€ 2.200,00
111.5. De uitvoerbaarheid bij voorraad.
11. De ongegrondheid van de vordering maakt de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis overbodig.
OM DEZE REDENEN :
Recht doende op tegenspraak;
Verklaren de vordering ontvankelijk doch ongegrond;
Veroordelen eiseres tot de gerechtskosten;
Stellen deze kosten aan de zijde van eiseres vast op€ 298,07 kosten van dagvaarding en rolstelling en aan de zijde van verweerder op€ 2.200,00 rechtsplegingsvergoeding, daarin niet begrepen de eventuele andere kosten zoals deze van registratie, uitgifte, betekening en uitvoering van dit vonnis.
De Toegevoegd Vrederechter heeft getekend met de Griffier.
Noot:
Art. 2244 B.W. bepaalt dat een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting vormen. Buiten de zich te dezen niet voordoende gevallen van hoofdelijkheid en ondeelbaarheid en tenzij de wet anders bepaalt, heeft de stuiting van de verjaring die het gevolg is van één van deze daden, enkel gevolgen voor de personen die daarbij partij zijn geweest en komt de door één van de schuldeisers verkregen verjaring derhalve de andere schuldeisers niet ten goede.
Indien de betaling niet op vrijwillige basis gebeurt, maar het gevolg is van een gedwongen uitvoering, is er geen sprake van een stuitende schulderkenning. (Arbh. Brussel 28 juni 2012, JTT 2012) Een vrijwillige betaling onder de loutere dreiging van uitvoeringsmaatregelen volstaat daarentegen niet om het vrijwillig en dus stuitend karakter van de betalingen weg te nemen. (Gent 16 oktober 2012, P&B 2013, 83) Centraal staat bijgevolg telkens de vraag in welke omstandigheden de betaling is gebeurd, en een schuldenaar die wil vermijden dat een (gedeeltelijke) betaling als een stuitende schulderkenning zal gelden, dient een dergelijke betaling steeds te laten vergezellen van zijn ondubbelzinnig voorbehoud om het verschuldigde karakter ervan te betwisten. (M. DE Ruysscher, Burgerlijke stuiting van de bevrijdende verjaring, een stand van zaken, RW 2013-2014, 843)
Betaal dus nooit zomaar oude rekeneningen of rekeningen van incassokantoren
Raadpleeg eerst een advocaat
Deze zou immers kunnen vaststellen dat de vordering verjaard of betwistbaar is