I. Inleiding en begrippenapparaat
A. Inleiding
1. Het zakenrechtelijke
2. fundamentele vraag wat zijn de (mogelijke) zakenrechtelijke gevolgen van de vermenging van onderling vervangbare goederen die toebehoren aan verschillende
3. Hieronder volgt eerst een beknopte verduidelijking van de relevante begrippen (I.B). Daarna behandelt de auteur de centrale onderzoeksvraag naar de zakenrechtelijke gevolgen van de vermenging (II). De auteur bespreekt daarbij achtereenvolgens de klassieke leer en de geëvolueerde opvattingen hierover. Hij bestudeert ook of het mogelijk is om bij wijze van algemene regel af te wijken van deze klassieke zakenrechtelijke gevolgen van een vermenging
B. Begrippenapparaat
1° Vervangbare goederen
4. Goederen zijn vervangbaar wanneer ze zakenrechtelijk elkaars plaats kunnen innemen , omdat ze tot dezelfde soort behoren en dezelfde kwaliteit(en) hebben. Deze goederen zijn dan objectief vervangbaar.
5. Naast objectief criterium, kan vervangbaarheid ook gebaseerd zijn op een subjectief criterium, namelijk de wilsautonomie.
6. In dezelfde zin blijft het onderzoek naar de gevolgen van de vermenging binnen het bestek van deze bijdrage beperkt tot de vermenging van objectief vervangbare goederen.
2° Zaakvermenging
7. Onder «vermenging» verstaan we in deze bijdrage de feitelijke situatie waarin de goederen van verschillende eigenaars zodanig met elkaar samengevoegd worden dat niet meer duidelijk is aan wie elk van de bij de vermenging betrokken goederen oorspronkelijk toebehoorde.
II. Vermenging van vervangbare goederen
8. Wanneer de vervangbare goederen van verschillende eigenaars zich vermengen, rijst de vraag naar de zakenrechtelijke
A. De gevolgen van de vermenging: van een materieelrechtelijk naar een bewijsrechtelijk probleem
9. De klassieke visie op de gevolgen van de
10. De klassieke visie kan om twee redenen niet worden gevolgd.
Ten eerste zet de klassieke visie de deur voor misbruiken wagenwijd open.
Niet alleen leidt de klassieke visie tot onbillijke uitkomsten, zij is ook conceptueel onzuiver
B. Overstijging van de gevolgen van de vermenging
11. De conclusie luidt dus dat de vermenging meestal «enkel» een bewijsprobleem veroorzaakt
1° Enkelvoudige individualisatie
a) Bewijslast en –middelen: principe
12. De vermenging bedreigt de individualiseerbaarheid van de goederen die zij omvat.
b) Bewijslast: nuancering
13. Het beginsel dat de revindicant zijn goederen moet individualiseren, behoeft o.i. nuancering in het licht van de nieuwe Pandwet.
14. Het gegeven dat de vermenging bewijsproblemen veroorzaakt, heeft
2° Meervoudige individualisatie
a) Mede-eigendom en collectieve revindicatie
15. Hoewel de vermenging «louter» een bewijsrechtelijk obstakel vormt voor een individualisatie en dus voor een individuele revindicatie, blijkt dat zij in de praktijk niet zelden een onoverkomelijk obstakel vormt
16. In de veronderstelling dat bijvoorbeeld de beleggers hun eigen goudstaven niet afzonderlijk kunnen individualiseren, impliceert de collectieve benadering dat zij er mede-eigenaars van worden
b) Evaluatie van de collectieve benadering
17. Hoe kan de collectieve benadering worden geëvalueerd?
18. De collectieve benadering kan dus verzoend worden met het faillissementsrechtelijke gelijkheidsbeginsel.
19. Zowel onnodig als inopportuun om de genese van die mede-eigendom afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de hoop geen eigen goederen van de detentor bevat.
20. Niettemin vragen wij ons af of de tarwe in de silo uit het voorbeeld hierboven collectief gerevindiceerd kan worden.
21. Kanttekening bij de collectieve revindicatie
22. Kortom, een mede-eigendomsrecht als resultaat van de vermenging van vervangbare goederen van verschillende eigenaars is correct en onafwendbaar als uitgangspunt, maar het instrument om dit recht in de praktijk af te dwingen, namelijk de collectieve revindicatie, laat in sommige opzichten te wensen over.
c) Wettelijke aanknopingspunten voor de collectieve benadering
23. Het gemene zakenrecht bevat twee aanknopingspunten die de collectieve benadering bevestigen.
2° Artt. 1585 en 1586 BW
25. De artt. 1585 en 1586 BW
d) Toepassingsgevallen van de collectieve benadering
26. De idee dat de vermenging geen onherroepelijk einde maakt aan zakelijke rechten of rechtsvorderingen, kan tot slot worden geïllustreerd aan de hand van enkele toepassingsgevallen in (bijzondere) wetgeving.
1° Evolutie inzake de revindicatie van effecten
27. Aandelen en obligaties zijn als titels aan toonder in principe onderling vervangbaar, voor zover ze uitgegeven zijn door dezelfde emittent en dezelfde maatschappelijke rechten verlenen.
2° Pandwet
28. In de artt. 20, eerste lid, 44, derde lid en 70 van de Pandwet wordt de collectieve benadering eveneens toegepast.
C. Beschikkingsdaden door de detentor met de vermengde goederen
29. De detentor als de persoon in wiens handen de goederen werden vermengd en die het mengsel dus feitelijk onder zich houdt.
1° De detentor is geen mede-eigenaar
30. Indien de vermengde goederen in onverdeeldheid zijn tussen de verschillende restitutiecrediteuren onderling, vormt dit geheel in principe een van de failliete massa afgescheiden boedel.
31. Vanuit een zuiver theoretisch oogpunt ligt het principe van de proportionele toerekening voor de hand.
2° De detentor is mede-eigenaar
32. Het uitgangspunt van de pondspondsgewijze toerekening lijdt uitzondering wanneer de detentor gedeeltelijk beschikt over een onverdeelde hoop die eigen goederen bevat en waarvan hij ingevolge de vermenging volgens de collectieve benadering dus mede-eigenaar is geworden.
D. Een mede-eigendom als resultaat van de vermenging van vervangbare goederen van verschillende eigenaars
1° Kwalificatie
33. Degenen die aanvaarden dat de vermenging van aan verschillende eigenaars toebehorende (vervangbare) goederen een mede-eigendom kan creëren, nemen aan dat het gaat om een toevallige (wat de oorsprong betreft) en gewone (wat het toepasselijke regime betreft) mede-eigendom.
2° Regime
a) Wettelijk regime
34. Het gemene recht inzake onverdeeldheden vinden we terug in art. 577-2, § 1-8 BW.
1° Onbepaald karakter aandelen
35. Normaliter heeft het aandeel van iedere deelgenoot, waarop hij een onlichamelijk exclusief eigendomsrecht behoudt , een abstract en ideëel karakter omdat het wordt uitgedrukt in een percentage of een wiskundige breuk
2° Beschikkings- en gebruiksdaden m.b.t. de onverdeelde hoop
36. Allereerst verhindert dit karakter dat een mede-eigenaar vóór de verdeling eenzijdig goederen aan de hoop onttrekt om erover te beschikken of ze te gebruiken onder het voorwendsel dat ze overeenstemmen met zijn aandeel
3° Revindicatie
37. De revindicatievordering sensu lato omvat drie specifieke vorderingen: een vordering tot teruggave of herstel van bezit (de revindicatie sensu stricto), een vaststellingsvordering voor het eigendomsrecht en een stakingsvordering tegen lopende of nakende aantastingen van dit recht
4° Verdeling
38. De collectieve revindicatie is vanzelfsprekend niet het eindpunt van het verhaal.
39. Voor de verdeling van het gemeenschappelijke goed verwijst art. 577-2, § 8 BW niet alleen naar art. 815 BW, maar naar alle regels inzake de verdeling van nalatenschappen.
5° Evaluatie van het wettelijke regime
40. Hoewel de onverdeeldheid een dogmatisch en conceptueel zuiver antwoord biedt op de vermenging van vervangbare goederen, is zij vanuit pragmatisch oogpunt minder aantrekkelijk en adequaat.
b) Conventionele regime
41. Niettemin is de rol van een conventioneel gemoduleerd regime overwegend beperkt. Hoewel de iure niet onmogelijk, zijn contractuele afwijkingen van het wettelijke regime de facto slechts aan de orde wanneer de onverdeeldheid een vrijwillig karakter heeft.
c) Voorgestelde regime: naar een numerieke mede-eigendom sensu lato
42. Een vereenvoudigd verdelingsregime lijkt ons echter ook concipieerbaar zonder contractuele afspraken in die zin.
43. De Belgische, zeker de Franstalige doctrine over deze numerieke mede-eigendom sensu lato is uiterst schaars.
44. Volgens deze nieuwe benadering behoudt de door vermenging ontstane mede-eigendom haar toevallig dan wel vrijwilligkarakter.
1° Bijzondere aard van de aandelen: numeriek en bepaald
45. Normaliter wordt het onverdeelde aandeel van een mede-eigenaar uitgedrukt als een breukdeel van het onverdeelde goed of de onverdeelde goederen .
46. Doordat het aandeel van iedere deelgenoot wordt geconcretiseerd als een bepaalde hoeveelheid goederen, verkrijgt het, in tegenstelling tot een proportioneel aandeel, een bepaald karakter, vereenvoudigt het de berekeningen en is het beter in staat om zijn doel te
47. Aangezien de aandelen iuris tantum vermoed worden gelijk te zijn (art. 577-2, § 2 BW) komt het elke deelgenoot toe om het bewijs te leveren dat hij aanspraak kan maken op een grotere hoeveelheid goederen in het vermengde geheel dan de andere. .
2° Vereenvoudigde en partiële verdeling
48. In het gewone, proportionele mede-eigendomsregime kan geen van de deelgenoten eenzijdig uit onverdeeldheid treden6;
• dit moet ofwel minnelijk tussen alle betrokkenen ofwel gerechtelijk gebeuren
49. In tegenstelling tot een abstract-mathematisch aandeel maakt een numeriek aandeel het voor iedere deelgenoot mogelijk om van de hoop een fysieke hoeveelheid goederen af te nemen die met dit aandeel overeenstemt en zodoende op eenzijdige en partiële wijze uit onverdeeldheid te treden.
50. Het bepaalde karakter van zijn numerieke aandeel stelt een deelgenoot bovendien in staat om dit aandeel te revindiceren sensu
3° Toepassingsgebied: homogene goederenmassa’s
51. Het natuurlijke speelveld van de numerieke mede-eigendom sensu lato bestaat in de eerste plaats uit strikt homogene goederenmassa’s, die tevens centraal staan in het onderzoeksopzet van deze bijdrage .
4° Positiefrechtelijke aanknopingspunten
52. aanknopingspunten voor de numerieke mede-eigendom sensu lato
a) Art. 573 BW?
53. Het tweede lid van art. 573 BW bepaalt dat wanneer de goederen van verschillende rechthebbenden waarvan geen enkele als de hoofdzaak kan worden beschouwd, zich zodanig vermengen dat het mengsel niet zonder bezwaar gescheiden kan worden, deze rechthebbenden daarvan mede-eigenaars worden in verhouding tot de hoeveelheid, de waarde en de hoedanigheid van de vermengde goederen.
54. Zoals de wettelijke regels inzake onverdeeldheden zijn ook die inzake vermenging van aanvullend recht (art. 565 BW.
b) Wetgeving betreffende de revindicatie van effecten
55. De conclusie is dus duidelijk: art. 573 BW biedt geen waterdichte basis voor een numerieke mede-eigendom sensu lato.
5° Andere argumenten voor een numerieke mede-eigendom sensu lato
56. Numerieke mede-eigendom sensu lato eerbiedigt de gelijkheid van de schuldeisers, vereenvoudigt de berekeningen bij beschikkingshandelingen omtrent de hoop en verkleint de kans op vergissingen bij de verkoop van bulkgoederen.
a) Geen gevaar voor schending van de gelijkheid van de schuldeisers
57. De heersende leer in België stelt zich zelfs tegenover een numerieke mede-eigendom sensu lato schroomvallig op.
b) Vereenvoudiging van de berekeningen bij beschikkingshandelingen binnen de hoop
58. Een numerieke mede-eigendom sensu lato kan ook het hoofd bieden aan praktische knelpunten die in bepaalde gevallen verbonden zijn aan de toepassing van de proportionaliteitsregel
c) Minder kans op vergissingen
59. Het is mogelijk en zelfs nuttig om vermengde vervangbare goederen solo consensu, d.w.z. vóór materiële specificatie, te verkopen door een onverdeeld aandeel in een hoop bulkgoederen over te dragen
III. Algemeen besluit
Enkele bronverwijzingen:
• Cass. 9 mei 1947, Arr.Cass. 1947, 148, Pas. 1947, I, 193, TBH 1948, 208, Rev.banque 1948, 2826;
• V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Mechelen, Kluwer, 2014, nr. 85 (hierna: «V. Sagaert, Goederenrecht»).
• J. Van De Voorde, «La copropriété par quantité (numerieke mede-eigendom) comme effet du mélange de biens fongibles», JT 2017, p. 181, nr. 1.
• HR 12 januari 1968, NJ 1968, nr. 275, conclusie advocaat-generaal Minkenhof, noot H. Drion).
• M.E. Storme, Zekerheden- en insolventierecht, II, Gent-Mariakerke, 2017, 253, raadpleegbaar via http://www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/InsolventierechtII2017.pdf6;
• F. ‘T Kint, Sûretés et principes généraux du droit de poursuite des créanciers, Brussel, Larcier, 2004, 856;
• M. Gregoire, Théorie générale du concours des créanciers en droit belge, Brussel, Bruylant, 1992, 6 en 7.
• R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, nr. 831 (hierna: «R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid»).
• R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, nr. 816.
• P.-G. Marly, Fongibilité et volonté individuelle: étude sur la qualification juridique des biens, Parijs, LGDJ, 2004, nrs. 103 en 145.
• R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 7, nr. 11.
• V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, nr. 416 (hierna: «V. Sagaert, Zakelijke subrogatie»)6;
• V. Sagaert en R. Jansen, «Goederenrecht: de gestage groei naar een conventioneel vermogensrecht», RW 2011-12, (68), p. 69, nr. 4.
• H. Humbert, Essai sur la fongibilité et la consomptibilité des meubles, Parijs, Domat-Montchrestien, 1940, 18-196;
• P. Jaubert, «Deux notions du droit des biens: la consomptibilité et la fongibilité», RTDCiv. 1945, (75) 84.
• A. Apers, Wilsautonomie bij de kwalificatie van goederen, Antwerpen, Intersentia, 2017, nrs. 172-175, 554, 583 en 608. A. Laude, “La fongibilité: diversité des critères et unité des effets”, RTDCom. 1995, (307), p. 313, nr. 21.
• F.A.J. Van Der Ven, «De huwelijksnacht van Tobias en Sarah. Ofwel enige opmerkingen over natrekking, zaakvorming en vermenging», Rechtsgeleerd Magazijn Themis 2006, 85 e.v.
• R. Jansen, «Over zaden die geen planten blijken te zijn, en de gevolgen daarvan ...» (noot onder Antwerpen 15 maart 2007), TBBR 2008, (268), p. 271, nr. 9.
• M. Vanwynsberghe, «Eigendomsvoorbehoud en bewerking of vermenging van de onbetaalde goederen», Jura Falc. 2010-11, (29) 42.
• Antwerpen 20 december 1873, JPA 1874, 2656;
• Brussel 19 november 1949, Rev.faill. 1949-50, 2196;
• Kh. Aalen 29 mei 1879, CL. et B. 1879-80, 936, RPDB, vo Faillite et banqueroute, nr. 14286;
• A. De Caluwe en J. Van Den Bergh, Afbetalingsovereenkomsten in APR, Gent, Story-Scientia, 1975, p. 145, nr. 3916;
• A. Cloquet, Droit commercial, IV, Les concordats et la faillite in Les Novelles, Brussel, Bruylant, 1985, p. 489, nr. 1648.
• J. Van De Voorde, «Vendre et usucaper ne vaut: kan de verkoper het verkochte goed door verkrijgende verjaring terugnemen? Tegelijkertijd een verkenning van het houderschap als een rechtspositie behept met een ab initio teruggaveplicht» (noot onder Cass. 10 september 2012), TBO 2014, (45), p. 46, nrs. 4 en 5.
• M.E. Storme, «Van trust gespeend? Trust en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht», TPR 1998, (703), p. 713, nr. 96;
• M.E. Storme, «Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden», TPR 2006, (939), p. 1017, nr. 138.
• P. Jaubert, «Deux notions du droit des biens: la consomptibilité et la fongibilité», RTDCiv. 1945, (75), p. 78 en 916;
• F. Leduc, «Le gage translatif de propriété: mythe ou réalité?», RTDCiv. 1995, (307), p. 316, nr. 22.
• J. Vanbelle, «De revindicatie van roerende en onroerende goederen», Jura Falc. 1994-95, (31), p. 46-47, nr. 43.
• V. Sagaert, «Het «in natura»-vereiste bij eigendomsvoorbehoud: de gevolgen van de bewerking, vermenging en wederverkoop» (noot onder Brussel 19 november 2002), TBH 2003, (773), p. 776, nr. 3.
• J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon. Technieken van vermogensafscheiding, vermogensovergang en vermogensvereffening in het burgerlijk en ondernemingsrecht, Antwerpen, Biblio, 2014, nr. 1306;
• L. Van Den Steen, De effectenrekening, Antwerpen, Intersentia, 2009, nr. 2286;
• V. Sagaert, «De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?» (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, (317), p. 321, nr. 14.
• Cass. 18 maart 1940, Arr.Cass. 1940, 40, Pas. 1940, I, 94.
• S. Torck, Essai d’une théorie générale des droits réels sur choses fongibles, Parijs, proefschrift Université Panthéon Assas (Paris II), 2001, nr. 313.
• Antwerpen 3 februari 2005, RW 2004-05, p. 789, nr. 20.
• Cass. fr. 14 april 1992, Editions Techniques 1992, 6-7 (individualisatie CD’s gehandhaafd dankzij codenummer).
• P. Colle en B. Van Den Brande, «Het eigendomsvoorbehoud verbintenisrechtelijk bekeken en tegenwerpelijkheid van het beding in de verschillende samenloopsituaties» in B. Tilleman en P.-A. Foriers (eds.), De koop, Reeks Recht en Onderneming, nr. 4, Brugge, die Keure, 2002, (163), p. 181, nr. 26.
• Kh. Gent 24 december 1999, TBBR 2000, 379.
• D. Robine, «La revendication des sommes d’argent est-elle une chimère?» (noot onder Cass.fr.com. 4 februari 2003), JCP E 2003, (1363), laatste alinea.
• M. Grégoire, «Questions liées à l’invocation d’une clause de réserve de propriété» in Mélanges offerts à Pierre Van Ommeslaghe, Brussel, Bruylant, 2000, (465), p. 478, nr. 16.
• R. Steennot, «Algemene regeling van het pand» in J. Baeck en M. Kruithof (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, (27), p. 69, nr. 756;
• R. Jansen, «Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen» in M.E. Storme (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (65), p. 117-118, nr. 68.
•V. Sagaert, «Enkele pijlers van de Pandwet» in CBR Jaarboek 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2014, (53), p. 70, nr. 316;
• V. Sagaert, «Het eigendomsvoorbehoud (en retentierecht) onder de Pandwet» in M.E. Storme (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (29), p. 48, nr. 31).
• J. Baeck, «Art. 70 Pandwet» in Comm.Voor., Mechelen, Kluwer, 2014, nr. 1, voetnoot 1.
• V. Sagaert en D. Gruyaert, «Het eigendomsvoorbehoud: risico’s naar huidig en komend recht» in M.E. Storme (ed.), Themis, Insolventie- en beslagrecht, Brugge, die Keure, 2015, (37), p. 47, nr. 17 in fine.
• E. Dirix, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 30.
• W. Faber en B. Lurger, Acquisition and loss of ownership of goods in C. Von Bar (ed.), Principles of European Law (hierna: PEL Acq. Own.), Oxford, Oxford University Press, 2011, p. 1173-1174, nr. 7.
• I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2010, nr. 494.
• V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, nr. 443.
• Cass. fr. 7 december 1948, S., 1949, I, 159, RTDCiv., 1950, 201, noot J. Carbonnier6;
• Cass. fr. 3 november 1939, S, 1937, I, 49, noot H. Rousseau6;
• Cass. fr. 4 februari 1907, S., 1908, noot G. Bourcart6;
• Parijs 16 oktober 1959, RTDcom. 1960, 187, noot R. Houin). Zie hierover: M.E. Storme, o.c., 253.
• V. Sagaert, «Beslag op een derdenrekening van een advocaat. De teloorgang van het vermogensbegrip» (noot onder Cass. 27 januari 2011), RW 2010-11, (1776), p. 1778, randnr. 46;
• E. Dirix, «Eigendomsvoorbehoud», RW 1997-98, (481), p. 491, nr. 156;
• B. Tilleman, Bruikleen, bewaargeving en sekwester, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, p. 84, nr. 1736;
• J.-M. Discry, «Dépôt de céréales et sécurité des agriculteurs», T.Agr.R. 1998, (174), p. 177, nr. 10.
• D. Gantschnig, «L’action en revendication du créancier sur la chose d’autrui» in M. Boudot en D. Veillon (eds.), Les propriétés. Université d’été facultatis iuris pictaviensis, Parijs, LGDJ, 2016, (287) 291.
• F. ‘T Kint en W. Derijcke, La Faillite in Rép.Not., Droit commercial et économique, XII, Brussel, Larcier, 2006, nr. 2686;
• M. Vasseur, L’égalité entre les créanciers chirographaires dans la faillite, Parijs, Rousseau, 1949, 108, voetnoot 24.
• E. Dewitte, Feitelijke algemeenheden in het privaatrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, nr. 370.
• F. Terre en P. Simler, Droit civil, Les biens, Parijs, Dalloz, 2014, nr. 660.
• D. Gantschnig, «Les transferts involontaires de propriété en matière contractuelle: contribution à l’étude des choses fongibles», Droit et Ville. Revue de l’Institut des Etudes Juridiques de l’Urbanisme et de la construction 2013, (183), p. 203, nrs. 37 en 38.
• A. Laude, «La fongibilité», RTDCom. 1995, p. 334, nr. 48.
• M. Malaurie, Les restitutions en droit civil français, Parijs, Cujas, 1991, 926;
• F. Perochon, Réserve de propriété, Parijs, 1985, p. 203, nr. 219.
• N. Carette en J. Van De Voorde, «Rechtsmisbruik in het zakenrecht. Capita selecta» in J. Rozie, A. Van Oevelen en S. Rutten (eds.), Rechtsmisbruik, Antwerpen, Intersentia, 2015, (71) 91 en 92.
• M.E. Storme, «Noch terugwerking, noch overdracht: bij verdeling of aanwas verkrijgt men niets wat men al niet heeft, Tegelijk een bijdrage over de Gesamthand in ons recht», TPR 2004, (653), p. 663, nr. 11.
• C. Beudant, R. Beudant, P. Lerebours-Pigeonnière en P. Voirin, Cours de droit civil français, IV, Parijs, Librairie Arthur Rousseau, 1938, p. 380, nr. 356.
• M.E. Storme, «De zakenrechtelijke kwalificatie en de verbintenisrechtelijke gevolgen van de betaling van een geldsom tot zekerheid» (noot onder Cass. 4 april 2003), RW 2003-04, (1689) 1690.
• A. Laude, «La fongibilité», RTDCom. 1995, p. 312, nr. 10.
• E. Huyghe, «Bewaargeving – revindicatie van vervangbaar gestelde aandelen» (noot onder Antwerpen 20 augustus 1990), TRV 1990, (542), p. 543, nr. 3.
• J. Ronse, «Overzicht van rechtspraak (1964-1967) Vennootschappen», TPR 1967, (629), p. 713, nr. 166.
• V. Sagaert en D. Gruyaert, «Een nieuw wetgevend kader voor de kwaliteitsrekening», RW 2014-15, (522), p. 532, nr. 31.
• C. Boddaert, «Art. 1-2 Gec. KB nr. 62 van 10 november 1967» in Comm.Fin., Mechelen, Kluwer, 2004, nr. 22.
• Memorie van toelichting bij het wetsontwerp «tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake», Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2463/001, p. 24, 44 en 55.
• Cass. 30 juni 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1445, Pas. 1988, I, 1336, RW 1988-89, 574.
• R. Jansen, «Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen» in M.E. Storme (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, (165), p. 117, nr. 676;
• J. Baeck, «Art. 20 Pandwet» in Comm.Voor., Mechelen, Kluwer, 2016, nr. 3.
• S. Torck, «Revendication des choses fongibles», RRJ 1996, p. 536, nr. 966;
• P. Colle en B. Van Den Brande, o.c., in B. Tilleman en P.-A. Foriers (eds.), De koop, Reeks Recht en Onderneming, nr. 4, p. 182, nr. 27.
• E. Dirix, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, p. 23, nr. 43.
• E. Dirix, «Art. 8/1 Hyp.W.» in Comm. Voor., Mechelen, Kluwer, 2014, nr. 16.
• J. Van De Voorde, «Copropriété par quantité», JT 2017, p. 188, nr. 32.
• L. Van Vliet, Transfer of movables in German, French, English and Dutch Law, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2000, 100.
• D. Gruyaert, De exclusiviteit van het eigendomsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, nrs. 348 en 5206;
• D. Gruyaert, «De nieuwe wet op de kwaliteitsrekening van notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders: eindpunt van de vermogensrechtelijke controverse» in Recht in beweging, 22ste VRG-Alumnidag 2015, Antwerpen, Maklu, 2015, (73), p. 86, nr. 11.
• S. Snaet en A.-L. Verbeke, «Mede-eigendom en onverdeeldheid» in V. Sagaert en A.-L. Verbeke (eds.), Goederenrecht, Themis, Brugge, die Keure, 2011, (47) 506;
• S. Snaet en H. Vandenberghe, Zakenrecht, V, Boek III, Mede-eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1997, 20.
• J. Limpens, J. Heenen, J. Matthys, E. Gutt en J. Van Damme, La vente en droit belge, Brussel, Bruylant, 1960, nr. 1089.
• A. Laude, «La fongibilité», RTDCom. 1995, p. 340-341, nrs. 55-56.
• B. Akkermans en S. Van Erp, Cases, Materials and Text on Property Law in W. Van Gerven (ed.), Ius Commune Casebooks for the Common Law of Europe, Oxford, Hart Publishing, 2012, 805.
• N. Massager, Les bases du droit civil, II, Limal, Anthemis, 2013, 96-97.
• W. Dross, Droit des biens, Parijs, LGDJ, 2014, nr. 159.
• S. Boufflette, «Copropriété ordinaire et possession mobilière» in P. Lecocq (ed.), La copropriété, Luik, Anthemis, 2009, (9), p. 11, nr. 3.
• H., L. en J. Mazeaud en F. Chabas, Leçons de droit civil. Biens: droit de propriété et ses démembrements, 6de ed. (door F. Gianviti), Parijs, Montchrestien, 1980, p. 34, nr. 1311.
• W. Dross, Droit des biens, Parijs, LGDJ, 2014, 143, voetnoot 20.
• Gent 26 oktober 2011, TGR-TWVR 2012, 100.
• S. Snaet «Mede-eigendom in het algemeen» in Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, losbl., I.H.1-1.
• J. Van De Voorde, «Eigendomsvorderingen: revindicatie, vaststellingsvordering en stakingsvordering» in Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2015, losbladig (I.D.12-1) I.D.12-2.
• J. Du Mongh, «Het instellen van de revindicatievordering op vennootschapsaandelen door een onverdeelde deelgenoot» in W. Pintens, A. Alen, E. Dirix en P. Senaeve (eds.), Vigilantibus ius scriptum. Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, (141) 145.
• V. Sagaert en J. Del Corral, o.c., nr. 183.
• Rb. Bergen 16 maart 1938, BJ 1938, 504, noot Theys.
• C. Beudant, R. Beudant, P. Lerebours-Pigeonnière en P. Voirin, Cours de droit civil français, IV, Parijs, Librairie Arthur Rousseau, 1938, 389.
• H. Vandenberghe, Zakenrecht (Mede-eigendom) in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Boek III, Antwerpen, Kluwer, 1997, 29.
• H. De Page en R. Dekkers, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1952, p. 1015, nr. 1157.
• D. Lechien en R. Pirson, «L’article 815 du Code civil et l’indivision volontaire à titre principal» in P. Dehan (ed.), La copropriété, Brussel, ULB, 1985, (228) 228-253.
• Cass. 20 september 2013, Pas. 2013, 1733, conclusie advocaat-generaal A. Henkes, Arr.Cass. 2013, 1890, JLMB 2014, 1229, RW 2014-15, 618.
• N. Carette, «Actuele ontwikkelingen zakenrecht 2013» in R. Barbaix en N. Carette (eds.), Tendensen vermogensrecht 2014, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 66, nr. 19.
• D. Michiels, «Actuele ontwikkelingen inzake mede-eigendom» in F. Buyssens en A Verbeke (eds.), Notariële actualiteit 2014-2015, Antwerpen, Intersentia, 2015, (89), p. 92, nr. 7.
• D. Gantschnig, «L’action en revendication du créancier sur la chose d’autrui» in M. Boudot en D. Veillon (eds.), Les propriétés. Université d’été facultatis iuris pictaviensis, Parijs, LGDJ, 2016, 302, die van een «indivision sui generis» gewaagt.
• M. Harnoncourt en M. Spitzer, «Eigentumsvorbehalt, Vermengung und Individualisierbarkeit», Österreichische Juristenzeitung 2014, (488) 492 et seq.
• W. Faber en B. Lurger, PEL Acq. Own., 1178, nr. 14.
• W. Dross, Droit des biens, Parijs, LGDJ, 2014, nr. 161.
• P.-F. Cuif, Le contrat de gestion, Parijs, Economica, 2004, p. 330, nr. 496.
• W. Faber en B. Lurger, PEL Acq. Own., p. 1178, nr. 18.
• P.-G. Marly, «La fongibilité des produits pharmaceutiques: étude et inquiétude» (noot onder Cass. fr. 15 maart 2005), D. 2005, Jur., (1718), I. «Fongibilité et individualisation».
• W. Faber en B. Lurger, PEL Acq. Own., p. 1175, nr. 11.
• W. Faber en B. Lurger, PEL Acq. Own., p. 1176-1177, nrs. 12-13.
• E.C. Ritaine, National Report on the Transfer of Movables in France in W. Faber en B. Lurger (eds.), National Reports on the Transfer of Movables in Europe, vol. 4, München, Sellier, 2011, (1) 116.
• W. Faber en B. Lurger, PEL Acq. Own., p. 1175, nr. 10.
• A. Colin, H. Capitant en M. Julliot de la Morandière, Cours élémentaire de droit civil français, I, Parijs, Dalloz, 1934, p. 900, nr. 849.
• F. Guebs, «Les droits afférents à des instruments financiers», RPS 2007, (291), p. 344, nr. 70, die deze mede-eigendom net zoals de Franse doctrine een sui generis-karakter toeschrijft.
• M.E. Storme, «Overdracht van roerende goederen, vestiging van pandrecht, eigendomsvoorbehoud: een poging tot systematisatie» in Het zakenrecht: absoluut niet een rustig bezit, Antwerpen, Kluwer, 1992, 506.
• M.E. Storme, «Vertrouwen is goed, dual ownership is beter. Elf essentialia bij de invoering van een trustachtige figuur of een fiduciaire overeenkomst in het Belgisch recht», RW 1996-97, 137, (137) 152.
• S. Snaet en A. Verbeke, «Mede-eigendom en onverdeeldheid» in V. Sagaert en A. Verbeke (eds.), Themis, Goederenrecht, Brugge, die Keure, 2011, 53, voetnoot 33).
• F. Bydlinsky, «Probleme des Quantitätseigentums» (noot onder O.G.H. 15 maart 1973), Juristische Blätter 1974, (32) 33).
• L. Van Vliet, Transfer of movables in German, French, English and Dutch Law, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2000, 100.
• Law Commission en Scottisch Law Commission, Sale of goods forming part of a bulk, nr. 3.10.