Iemand kan vertegenwoordigd worden ten opzichte van een derde wanneer deze derde er redelijkerwijze kon van uitgaan dat de pseudolasthebber de pseudolastgever geldig vertegenwoordigde en de handeling kan worden toegerekend aan de pseudolastgever. Opdat men zich zou kunnen beroepen op het schijnmandaat dient een schijnbare vertegenwoordigingsbevoegdheid te bestaan van de lasthebber, moet de derde, die zich op het schijnmandaat beroept, te goeder trouw zijn, dient de handeling aan de schijnvertegenwoordigde toerekenbaar te zijn en moet de derde nadeel ondervinden, wanneer de schijntoestand niet wordt gehonoreerd door degene aan wie hij wordt toegerekend.
Het bewijs van het bestaan van het schijnmandaat moet geleverd worden door de partij die er zich op beroept.
Opdat men zich zou kunnen beroepen op het schijnmandaat is bovendien vereist dat de gewekte schijn toerekenbaar is aan C.
Een rechtstreekse toerekening van een door de schijnvertegenwoordiger gestelde handeling aan de schijnvertegenwoordigde, is slechts billijk indien deze laatste op één of andere manier bijgedragen heeft tot het verwekken van de schijn van vertegenwoordigingsmacht
Deze toerekenbare schijn moet aanwezig zijn op het ogenblik van de rechtshandeling zelf.
Gent 26 februari 2014, TBBR/RGDC 2017 /03 - 203
AR: 2011/AR/1216
Het afsluiten van een dading door een advocaat vereist dat de advocaat beschikt over een bijzondere volmacht.
Een schijnmandaat veronderstelt de toerekening van de handeling aan de schijnvertegenwoordigde, wat slechts billijk is indien deze op een of andere manier bijdroeg tot het verwekken van de schijn van vertegenwoordigingsmacht. De toerekenbare schijn moet aanwezig zijn op het ogenblik van de handeling zelf.
Zie ook Hof van Beroep Gent, 10/03/2010, 2007/AR/2810 en 2007/AR/2992, website KUL