art. 19bis-11, § 1.3° WAM:
“Elke benadeelde kan van het (Gemeenschappelijk Waarborg)Fonds de vergoeding bekomen van de schade die door een motorrijtuig is veroorzaakt wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat.”
Het “toevallig feit” waarvan sprake in deze bepaling, dient te worden beoordeeld in de persoon van “de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte”.
Het “toevallig feit” waardoor “de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat”, moet de reden moet zijn waarom “geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is”. Wanneer geen toevallig feit in de persoon van de onbekend gebleven bestuurder vastgesteld, maar wanneer het veel meer aannemelijk dat een derde persoon ofwel een fout heeft begaan met een onbekend betrokken voertuig, is alleen een vordering tegen het Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds mogelijk op grond van art. 19bis-11, § 1-7° WAM weze het dan enkel voor lichamelijke schade.
Bvba P. S. t/ L. De B. en Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds
I. Antecedenten
1. Het geding tussen de partijen betreft een aanrijding van 22 mei 2012 omstreeks 13u30 te Antwerpen op de E 17, meer bepaald rijdende in de richting van Antwerpen en ter hoogte van kilometerpaal 59.5. Daarbij waren rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken:
– de vrachtwagen Daf, eigendom van bvba P. S. en bestuurd door N. De W.;
– de personenwagen Mazda, bestuurd door L. De B.;
G. Jocqué in NJW 2015, 102:" Schadevergoeding bij onmogelijkheid om vast te stellen welk voertuig het ongeval veroorzaakt heeft".