Quantcast
Channel: Burgerlijk recht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217

Inbreng of inkorting

$
0
0

Het beschikbaar deel van een nalatenschap is begrensd door de zogenaamde wettelijke reserves die aan de reservataire erfgennamen toekomen. De rest is het vrij beschikbaar deel. Dit vrij beschikbaar deel mag niet door schenkingen of testamenten worden overschreden. Is dit toch het geval dan dient het teveel geschonkene of gelegateerde terug gebracht tot herstel van de wettelijke reserve. Dit is de inkorting, zijnde het recht van de reservataire erfgenaam om teruggave te vorderen van hetgeen is geschonken of geërfd in strijd met zijn legitiem beschemd deel. De gedane schenkingen worden met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt.

Inkorting dient te worden onderscheiden van inbreng. Luidens artikel 843 van het Burgerlijk Wetboek is iedere erfgenaam verplicht om aan zijn mede-erfgenamen inbreng te doen van al hetgeen hij, hetzij als gift, hetzij bij testament van de overledene ontvangen heeft. Terwijl inkorting de wettelijke reserve wil herstellen, beoogt de inbreng de gelijkheid onder erfgenamen te beschermen. In beide gevallen zullen de geschonken goederen echter terugkeren naar de boedel, zodat het lot van de vruchten of de interesten zal moeten worden bepaald. Zie artikel 920 BW : "Beschikkingen, hetzij onder de levenden, hetzij ter zake des doods, die het beschikbaar gedeelte overschrijden, kunnen na het openvallen van de erfenis tot dat gedeelte ingekort worden."

Een schenking die het beschikbaar gedeelte overschrijdt, is om die reden niet nietig, maar enkel vatbaar voor inkorting. Het is daarbij zonder belang of de overschrijding doelbewust is gebeurd.

De inkorting is niet automatisch zij dient gevorder te worden art. 921.
"Art. 922 BW

Om de inkorting te bepalen, vormt men een massa uit alle goederen die bij het overlijden van de schenker of erflater aanwezig waren.

De goederen waarover hij bij schenking onder de levenden heeft beschikt, worden fictief daarbij gevoegd volgens hun staat ten tijde van de schenkingen en hun waarde ten tijde van het overlijden van de schenker.

Over al die goederen berekent men, na aftrek van de schulden, het gedeelte waarover hij heeft mogen beschikken, met inachtneming van de hoedanigheid van de door hem achtergelaten erfgenamen.
1[In afwijking van het vorige lid wordt de waarde ten tijde van de schenking in aanmerking genomen wanneer het goederen betreft die werden geschonken met toepassing van artikel 140bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.


Een vordering tot inkorting tussen deelgenoten is een louter rechtmatig incident tussen de betrokken deelgenoten in het raam van de hangende gerechtelijke vereffening-verdeling.

Een vordering tot inkorting tegen een bij schenking onder de levenden begiftigde die geen deelgenoot is vereist daarentegen een afzonderlijke procedure, los van de gerechtelijke vereffening-verdeling.

Krachtens artikel 856 van het Burgerlijk Wetboek zijn de vruchten en de interesten van aan inbreng onderworpen zaken steeds verschuldigd te rekenen van de dag dat de erfenis is opengevallen. Deze regel is strenger dan artikel 928 van het Burgerlijk Wetboek. Erfgenamen die een voorschot op erfdeel kregen, weten immers, of worden verondersteld te weten, dat dit steeds bij de vereffening en verdeling van de nalatenschap te verrekenen is. De vraag of een schenking aan inkorting toe is, is daarentegen niet meteen duidelijk.

De reservataire erfgenamen moeten de begiftigde daarom binnen het jaar verwittigen dat er een probleem is met zijn schenking. Zo niet kunnen zij de vruchten van hetgeen ingekort moet worden, pas vorderen vanaf het ogenblik van hun vordering tot inkorting(4).

Inkorting zal in beginsel in natura gebeuren: de goederen keren daadwerkelijk terug naar de nalatenschap. Indien de begiftigde het geschonken (onroerend) goed vóór het overlijden vervreemd heeft, zoals bepaald in artikel 930 van het Burgerlijk Wetboek, zal de inkorting echter in waarde plaatsvinden. Ook wanneer geld geschonken werd, zal een geldsom moeten worden ingebracht(5). Wanneer de inkorting in waarde geschiedt is de begiftigde, krachtens artikel 928 van het Burgerlijk Wetboek, interesten verschuldigd op het bedrag dat het beschikbare gedeelte overschrijdt, dat in de plaats komt van de inkorting in natura.

Wanneer de inkorting in waarde geschiedt, kunnen op het in te korten bedrag, dat in de plaats komt van de inkorting in natura, interesten worden toegekend; de rechter bepaalt daarbij de interestvoet in overeenstemming met de waarde van de vruchten die in geval van inkorting in natura aan de nalatenschap hadden moeten worden teruggegeven
 

Rechtspraak

Hof van Beroep te Brussel, 1e Kamer – 4 januari 2011, RW 2012-2013, 1543

Y.T. t/ M.T., C.S. en V.S.

...

II. Relevante feitelijke gegevens

Huidig geschil betreft een vordering tot inkorting van de schenkingen, kort vóór zijn dood gedaan door wijlen G.T., overleden op 31 juli 1971.

G.T., broer van Y.T. en van L.T. (moeder van V.S.), was in 1944 gehuwd met mevrouw F.R. In hun huwelijksakte hebben zij M.T. (voorheen M.R., geboren op 8 maart 1943) gewettigd.

Franse term: 
raccourcissement
Wetgeving: 

 Artikel 140bis Wetboek registratierechten

§ 1. In afwijking van artikel 131 wordt van het registratierecht vrijgesteld :
1° de schenking van de volle eigendom, de naakte eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de schenker, zijn echtgenoot of de met hem samenwonende beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming.
Deze vrijstelling is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd;
2° de schenking van de volle eigendom, de naakte eigendom of het vruchtgebruik van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van de schenking voor ten minste 50 % in volle eigendom toebehoren aan de schenker en/of zijn familie.
In afwijking van het vorige lid, dienen de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van de schenking minstens voor 30 % in volle eigendom toe te behoren aan de schenker en/of zijn familie indien hij :
- hetzij gezamenlijk met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar is van minstens 70 % van de aandelen van de vennootschap;
- hetzij gezamenlijk met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar is van minstens 90 % van de aandelen van de vennootschap.
§ 2. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder :
1° familiale onderneming : een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de schenker of zijn echtgenoot of samenwonende, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend;
2° familiale vennootschap : een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel heeft.
Indien de vennootschap aan het voorgaande niet beantwoordt, maar minstens 30 % van de aandelen houdt van minstens één directe dochtervennootschap die aan deze voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, wordt zij tevens beschouwd als een familiale vennootschap.
Vennootschappen die geen reële economische activiteit hebben, worden uitgesloten van de vrijstelling, vermeld in paragraaf 1. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben indien uit de balansposten van ofwel de jaarrekening in geval van een vennootschap bedoeld onder paragraaf 2, punt 2°, eerste lid, ofwel de geconsolideerde jaarrekening in geval van een vennootschap bedoeld onder paragraaf 2, punt 2°, tweede lid, van minstens een van de drie boekjaren voorafgaand aan de datum van de authentieke akte van schenking cumulatief blijkt :
- dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage gelijk of lager dan 1,50 % uitmaken van de totale activa;
en
- de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totaal actief.
De begiftigde kan het tegenbewijs hiervan leveren;
3° aandelen :
- elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigt;
- de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met een zetel in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder;
4° samenwonende :
1° de persoon die op de dag van de schenking, overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek met de schenker wettelijk samenwoont;
2° de persoon of de personen die op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken met de schenker samenwonen en er een gemeenschappelijke huishouding mee voeren. Deze voorwaarden worden geacht ook vervuld te zijn indien het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met de schenker aansluitend op de bedoelde periode van drie jaar tot op de dag van de schenking, ingevolge overmacht onmogelijk is geworden. Een uittreksel uit het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding;
5° familie van de schenker of de aandeelhouder, waarvan sprake in paragraaf 1, punt 2° :
1° de echtgenoot of samenwonende van de schenker of aandeelhouder;
2° de verwanten in rechte lijn van de schenker of aandeelhouder alsook hun echtgenoten of samenwonenden;
3° zijverwanten van de schenker of aandeelhouder tot en met de tweede graad en hun echtgenoten of samenwonenden;
4° kinderen van vooroverleden broers en zusters van de schenker of aandeelhouder.
§ 3. Ingeval een vennootschap overeenkomstig paragraaf 2, punt 2°, tweede lid, als een familiale vennootschap wordt beschouwd, wordt de vrijstelling beperkt tot de waarden van de aandelen van de vennootschap in de dochtervennootschappen die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel en die hun zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte hebben.
--------------------
- ingevoegd bij art. 68 van de wet van 22 dec. 1998 (B.S., 15.01.1999);
- vervangen bij art. 34 van het decreet van 27 jun. 2003 (B.S., 12.09.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.07.2003;
-§ 1, enig lid:

- 2°, lid 1 gewijzigd bij art. 54 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;
- 2°, lid 2 vervangen bij art. 55 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;
- 2°, lid 3, b) vervangen bij art. 56 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;
- 3°, lid 1 gewijzigd bij art. 54 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;
- 3°, lid 2 vervangen bij art. 57 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;

- § 2 gewijzigd bij art. 58 van het decreet van 19 dec. 2003 (B.S., 31.12.2003). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2004;
- gewijzigd bij art. 10 van het decreet van 9 jul. 2010 (B.S., 28.07.2010). Tekst van toepassing vanaf 28.07.2010 (art. 75);
- gewijzigd bij art. 73 van het decreet van 23 dec. 2011 (B.S., 30.12.2011 - Ed. 4). Tekst van toepassing vanaf 01.01.2012 (art. 87).

Art. 926 B.W. voorziet in een evenredige inkorting van de bijzondere en de algemene legaten. Deze regel mag niet toegepast als de algemene legataris tevens de enige reservataire erfgenaam is; anders is het evenwel wanneer die algemene legataris samen met een reservataire medeerfgenaam tot de nalatenschap komt: immers, doordat zijn algemeen legaat alsdan een inkorting ondergaat tot beloop van het reservatair gedeelte dat aan zijn medeerfgenaam werd toegekend, mag hij, in dezelfde verhouding, tegen de bijzondere legatarissen inkorting vorderen (Cass. Fr., 5 februari 1952, D.H., 1953, 129).

Gerelateerd
Nog dit: 

Hof van Beroep te Brussel, 1e Kamer – 24 september 2013, RW 2014-2015;.145

samenvatting

De procedure tot inkorting van legaten en schenkingen kan principeel worden ingesteld middels de procedure tot inkorting. Deze procedure is vergelijkbaar met de gemeenrechtelijke vordering tot inkorting ter bescherming van de erfrechtelijke reserve (art. 921 e.v. BW).

De vordering tegen een derde begiftigde in het raam van de bijzondere rechtspleging van gerechtelijke verdeling van de nalatenschap is ontvankelijk in de mate dat ze ertoe strekt de inkorting in de zin van art. 921 BW te vragen van goederen die als legaat of bij wijze van schenking aan een derde begiftigde zouden zijn vermaakt om niet, omdat in dit geval het beschikbaar deel van de fictieve massa reeds volledig is uitgeput ingevolge de algemene contractuele erfstelling vervat in het huwelijkscontract (art. 1083 en 1093 BW). Een vraag tot inkorting is virtueel begrepen in de algemene eis tot vereffening-verdeling.

Het komt aan de boedelnotaris toe om als “eerste rechter”, overeenkomstig zijn beroepsplichten, de hangende geschilpunten m.b.t. de gerechtelijke vereffening en verdeling, inclusief de overlegging van de stukken door partijen, zelf te beslechten.

tekst arrest


A.C. t/ P.T. e.a.

I. Procedure

1. Appellante stelt hoger beroep in tegen het bestreden vonnis dat (1) de oorspronkelijke vordering van geïntimeerden ontvankelijk en in de volgende mate gegrond verklaart; (2) de vereffening en verdeling beveelt van de nalatenschap van de h. R.G. alsook van de huwgemeenschap van mevr. T. en wijlen de h. R.G.; (3) notaris P. Coppieters ’t Wallant aanstelt om over te gaan tot de bewerkingen van vereffening en verdeling, notaris G. Jansen belast met de bevoegdheden overeenkomstig art. 1209, § 3 Ger.W.; (4) de tegenvordering van appellante ongegrond verklaart.

2. Appellante vordert met de hervorming van het bestreden vonnis, om de oorspronkelijke vordering van geïntimeerden onontvankelijk, ontoelaatbaar, minstens ongegrond te verklaren en haar oorspronkelijke vordering gegrond te verklaren, bijgevolg geïntimeerden te veroordelen tot afgifte van volgende documenten conform art. 877 Ger.W., namelijk (1) het deurwaardersexploot dat begin jaren ’90 op verzoek van P.T. met als toenmalige raadsman, mr. De Ridder te Antwerpen, werd betekend aan wijlen de h. R.G. en (2) alle andere documenten betreffende dringende en voorlopige maatregelen, feitelijke scheiding of echtscheiding tussen P.T. en wijlen R.G.

...

3. Geïntimeerden besluiten tot de ongegrondheid van het hoger beroep, indien het ontvankelijk is.

II. Relevante feitelijke gegevens

4. P.T., eerste geïntimeerde, huwde met de h. R.G. onder het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten, volgens huwelijkscontract verleden op 4 juni 1955 voor notaris Van Zeebroeck te Antwerpen.

R.G. is overleden te Leuven op 29 april 2008.

P.G., M.J.G., B.G. en G.G., geïntimeerden sub 2 tot 5, zijn de kinderen van de echtgenoten G.-T.

5. Appellante was de vriendin van wijlen de h. R.G. met wie zij tot de datum van zijn overlijden samenwoonde. De feitelijke scheiding van de echtgenoten G.-T. zou teruggaan tot begin van de jaren ’90.

6. Bij exploot van 19 januari 2009 hebben geïntimeerden appellante gedagvaard voor de eerste rechter. Zij vorderden de vereffening en verdeling te bevelen van de nalatenschap van de h. R.G. en de aanstelling van notarissen. Zij vorderden bovendien voor recht te zeggen dat de verschillende transacties, rechtstreeks en onrechtstreeks, ten voordele van appellante voor een totaal bedrag van minstens 917.283,91 euro (onrechtstreekse dan wel vermomde) schenkingen uitmaken, primair voor eerste geïntimeerde de nietigheid te bevelen van deze schenkingen die een schending uitmaken van de regels van het huwelijksvermogensrecht, primair voor geïntimeerden sub 2 tot 5 de inkorting te bevelen tot beloop van het bedrag dat een aantasting vormt van hun erfrechtelijke reserve, subsidiair voor eerste geïntimeerde de inkorting te bevelen tot beloop van het gedeelte dat een aantasting vormt van de contractuele erfstelling voor het grootst beschikbaar deel in volle eigendom, minstens tot beloop van het gedeelte dat een aantasting vormt van haar erfrechtelijke reserve, subsidiair voor geïntimeerden sub 2 tot 5, de inkorting te bevelen tot beloop van het bedrag dat een aantasting vormt van hun erfrechtelijke reserve.

In de loop van de procedure voor de eerste rechter hebben geïntimeerden bij eisuitbreiding tevens de vereffening en verdeling gevorderd van de huwgemeenschap van mevr. T. en wijlen de h. R.G.

Geïntimeerden vorderden bovendien appellante te veroordelen tot voorlegging van een aantal documenten.

III. Bespreking

7. De eerste rechter heeft geoordeeld dat geïntimeerden wel degelijk beschikken over de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang en dat hun vordering ontvankelijk was.

Hij oordeelde dat de vereffening en verdeling diende te worden bevolen, gelet op de ingestelde vordering tot inkorting en de noodzaak om de fictieve massa vast te stellen. De overige vorderingen zouden dan eerst door de boedelnotaris worden onderzocht en behandeld.

8. Appellante blijft de ontvankelijkheid, minstens de toelaatbaarheid van de oorspronkelijke vordering van geïntimeerden betwisten. Zij betwist testamentair erfgenaam te zijn en voert aan dat de h. R.G. testamentloos overleden is. Het document dat geïntimeerden voorleggen zou geen geldig testament zijn. Er zou bijgevolg geen onverdeeldheid tussen partijen bestaan.

Subsidiair laat appellante gelden dat het merendeel van de goederen van de h. R.G. werd ondergebracht in een trust, genaamd “D.”, op 5 januari 1994 opgericht op en beheerd volgens de regels van The Isle of Man. Het hof zou bijgevolg zonder rechtsmacht zijn om kennis te nemen van een geschil m.b.t. de goederen van deze trust.

Voorts betwist appellante de gegrondheid van de vordering van geïntimeerden en blijft zij aandringen op de voorlegging van de hierboven opgesomde documenten.

1o Bevoegdheid

9. Volgens appellante zou de rechtbank, en thans het hof, onbevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering bij gebrek aan internationale rechtsmacht, gelet op de omstandigheid dat de overledene het merendeel van zijn goederen heeft ondergebracht in een trust opgericht volgens de regels van The Isle of Man.

Uit de notariële akte van neerlegging van het testament van 24 november 2010, verleden voor notaris Michiels te Aarschot, en uit de aangifte van nalatenschap blijkt dat de h. G. overleden is te Leuven op 29 april 2008 en dat hij zijn laatste woonplaats, in de zin van art. 110 BW, had te Aarschot, (...).

De Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, en thans het hof, zijn te dezen bevoegd krachtens art. 627, 3o Ger.W., als zijnde de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, wanneer het gaat om rechtsvorderingen tot verdeling en, tot bij de vereffening, om rechtsvorderingen tot opvordering van nalatenschappen en alle andere rechtsvorderingen tussen mede-erfgenamen of legatarissen.

Met toepassing van art. 77, 1o WIPR zijn de Belgische rechters bovendien bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende erfopvolging indien, zoals te dezen, de overledene bij zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in België had.

De omstandigheid dat wijlen de heer G. goederen in een buitenlandse trust heeft ondergebracht, brengt geen wijziging aan deze bevoegdheidsregels.

De exceptie van onbevoegdheid wordt afgewezen.

2o Ontvankelijkheid, toelaatbaarheid van de vordering

10. Appellante voert aan dat de vordering van geïntimeerden om de huwelijksgemeenschap tussen de echtgenoten G. en T., enerzijds, en de nalatenschap van de h. G., anderzijds, te doen vereffenen en verdelen, gegrond op art. 815 BW, niet tegen haar kan worden gericht, nu zij noch erfgename noch echtgenote is of was van wijlen de heer G.

11. Vooraf zij beklemtoond dat bij het huwelijkscontract, verleden op 4 juni 1955, de echtgenoten G.-T. het stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een vennootschap van aanwinsten hebben aangenomen. Art. 8 van dit huwelijkscontract luidt:

“De aanstaande echtgenoten verklaren zich wederzijds gift te doen, de eerststervende aan de langstlevende, van de volle eigendom van alle roerende en onroerende goederen, die hij op de dag van zijn overlijden zou nalaten, met recht van genot en beschikking vanaf dien dag.

“In geval vermindering zou worden toegepast ten bate van de erfgenamen, in voordeel van wie de wet een voorbehouden deel heeft ingesteld, zal deze schenking alleszins begrijpen de grootste delen zo in volle eigendom als in vruchtgebruik, waarover de wet toelaat te beschikken in voordeel van zijn echtgenoot.

“Voor de uitoefening van elk vruchtgebruik uit deze akte spruitend, wordt de begiftigde vrijgesteld van borg te stellen en van aanleg te doen.

“Deze schenking wordt door beide aanstaande echtgenoten aangenomen”.

Een dergelijke algehele contractuele erfstelling kan in principe niet ongedaan worden gemaakt noch eenzijdig herroepen worden door één echtgenoot. Een geldige wijziging of herroeping vereist immers de toestemming van beide echtgenoten (art. 1083 juncto art. 1093 en 1394 BW). De sanctie hiervan ligt in de vernietigbaarheid van de rechtshandeling gesteld in strijd met art. 1083 BW of in de inkorting in geval van overschrijding van het beschikbaar deel ter bescherming van het voorbehouden erfdeel van reservataire erfgenamen.

Vanuit die optiek zijn te dezen de betwistingen nopens het bestaan of de draagwijdte van testamentaire beschikkingen (legaten) of schenkingen ten gunste van appellante nogal relatief, omdat alle schenkingen of legaten vatbaar voor inkorting zijn.

12. Een vordering tot inkorting tegen een derde begiftigde vereist in principe dat de fictieve massa wordt gevormd, zodat de reserve en het beschikbaar deel cijfermatig en precies worden bepaald (art. 922 BW).

Overigens worden bij de gerechtelijke verdeling en vereffening in principe slechts de erfopvolgers/deelgenoten in de nalatenschap betrokken als partij. Appellante is geen deelgenoot; zij heeft geen breukdeel of onverdeeld aandeel in de nalatenschap van de heer G.; zij deed ook geen verzet in de zin van art. 882 BW.

De inkorting van eventuele legaten en eventuele schenkingen kan in principe ingesteld worden bij een specifieke procedure van inkorting, vergelijkbaar met de gemeenrechtelijke vordering tot inkorting ter bescherming van de erfrechtelijke reserve geregeld in art. 921 e.v. BW.

In het bestreden vonnis beklemtoonde de eerste rechter dat de vordering in vereffening en verdeling ingesteld werd, “gelet op de betwistingen tussen partijen inzake de vordering tot nietigheid dan wel inkorting ten laste van mevrouw C. ...”.

En verder: “daar mevrouw C. echter niet betwist dat zij deze goederen heeft ontvangen bij handgift van wijlen de heer Roger G., dient te worden overgegaan tot het vaststellen van de fictieve massa. Art. 922 BW is immers van toepassing op legaten als op schenkingen. De vordering tot vereffening-verdeling is dan ook gegrond en kan worden toegekend”.

Het hof bevestigt op dit punt het bestreden vonnis. De principes inzake proceseconomie, goede rechtsbedeling en verband tussen beide vorderingen ingevolge art. 922 BW betreffende de samenstelling van de fictieve massa (ook met schenkingen of legaten ten voordele van derden) wettigen dat de vordering tot inkorting tegen dergelijke begunstigde derden, en uitgaande van reservataire erfgenamen van de overledene, in voorkomend geval beslecht wordt in het raam van dezelfde bijzondere rechtspleging van de vereffening en verdeling van diens nalatenschap. Dit geldt mutatis mutandis ook voor een vordering tot inkorting naar aanleiding van het bestaan van een algemene contractuele erfstelling tussen aanstaande echtgenoten gedaan bij huwelijkscontract, ten voordele van de langstlevende van hen.

De vordering tegen appellante in het raam van de bijzondere rechtspleging van gerechtelijke verdeling van de nalatenschap van R.G. tussen diens weduwe en de kinderen, dus de deelgenoten, is dus ontvankelijk of toelaatbaar in de mate dat ze ertoe strekt de inkorting (in de zin van art. 921 e.v. BW) te vragen van goederen die als legaat of bij wijze van schenking aan appellante, oorspronkelijke verweerster, zouden zijn vermaakt om niet, omdat in huidig geval het beschikbaar deel van de fictieve massa reeds volledig is uitgeput ingevolge de algemene contractuele erfstelling vervat in het huwelijkscontract (art. 1083 en 1093 BW). Overigens, een vraag tot inkorting is virtueel begrepen in de algemene eis tot vereffening-verdeling.

De exceptie van niet-ontvankelijkheid of ontoelaatbaarheid wordt dan ook afgewezen.

3o Ten gronde

13. De betwistingen ten gronde van appellante zijn kennelijk voorbarig.

Het zal immers de boedelnotaris behoren om als “eerste rechter”, overeenkomstig zijn beroepsplichten, de hangende geschilpunten m.b.t. de gerechtelijke vereffening en verdeling, inclusief de overlegging van stukken door partijen, zelf te beslechten.

Het hoger beroep is ongegrond.

...

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217

Trending Articles


Heeft iemand ervaring met Watchdeals.nl


Clash competition2 9ft pooltafel 1 jaar garantie


Thrustmaster ferrari gt


Iwan van der Zwaag


NL13 ABNA 0506 4173 44 TIKKIE


Te koop: Verlengde Stationsweg 40, Zuidlaren


Aan weerszijden steken afkanten voor de armsgaten


Te koop: Beulakerweg 69, Giethoorn


Programmering Icom marifoons VDES/ ATIS/ MMSI - door: omega


Te koop: Pleziervaart 13, Arnhem