Quantcast
Channel: Burgerlijk recht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217

Onbeheerde nalatenschap

$
0
0

Wanneer zich niemand aanmeldt om de nalatenschap aan te nemen, hetzij:
- omdat er niemand wettelijk toe gerechtigd is (bij gebrek aan verwanten in erfelijke graad);
- omdat alle erfgerechtigden de nalatenschap verwerpen;
en wanneer er ook geen algemene legatarissen zijn (geen begunstigden van een testament) die het algemeen legaat aanvaarden. <een nalatenschap is ten dele erfloos wanneer er enkel legatarissen ten algeme titel of bijzondere legatarissen zijn>

dan is de nalatenschap erfloos ('erfloze nalatenschap', ‘succession en déshérence’) en komt zij toe aan de staat.

De nalatenschap wordt ‘onbeheerd’ indien de Staat nalaat haar rechten op te eisen (art. 811-813 BW jo. art. 1228-1231 Ger. W.). Een onbeheerde nalatenschap is dus een erfloze nalatenschap waarbij de staat (vooralsnog) niet optreedt als erfgenaam.

Het wordt dan wat men noemt : een onbeheerde nalatenschap.

De staat treedt immers niet automatisch in de rechten en de plichten van de erfloze nalatenschap. De staat wordt hiertoe in de regel gedwongen door derden. Dit zijn meestal schuldeisers, maar kunnen ook naburen van de overledene of andere belanghebbenden zijn, bv. buren die zich beklagen over een niet bewoonde vervallen woning van de erfgenaam.

Deze belanghebbenden dienen zich te wenden tot de familierechtbank teneinde via een verzoekschrift aan de Familierechter te vragen om een curator aan te stellen over deze onbeheerde nalatenschap. De curator zal de nalatenschap beheren. Hiertoe zal hij het actief te gelde maken en hiermee het passief voldoen, terwijl hij ondertussen zal instaan voor het onderhoud van het actief, kortom alle daden van beheer zal stellen die zich opdringen.Bij het verzoek gericht aan de familierechtbank worden naast alle concrete omstandigheden die wijzen op een onbeheerde nalatenschap, een uittreksel uit de overlijdensakte, een attest van erfopvolging gevoegd en een attest van de notaris waaruit blijkt dat na raadpleging van het centraal register voor testamenten er geen testament voorhanden is.

Wie de aanstelling vordert van een curator over de onbeheerde nalatenschap dient in zijn verzoekschrift het bewijs te leveren dat hij hierbij belang heeft (bv. als schuldeiser).

De Staat is geen erfgenaam in de zin van artikel 790 Burgerlijk Wetboek, maar verkrijgt de heerloze nalatenschap op grond van zijn recht van soevereiniteit

Rechtsleer: 

De Juristenkrant DE BOCK, Erik; Noot 'Belgische staat is geen regelmatige erfgenaam' 2016, nr. 339, p. 1.

Rechtspraak: 

Cassatie 28/10/2016, AR C.15.0488.N

Samenvatting

De Staat is geen erfgenaam in de zin van artikel 790 Burgerlijk Wetboek, maar verkrijgt de heerloze nalatenschap op grond van zijn recht van soevereiniteit.

Tekst arrest

Nr. C.15.0488.N
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de gewestelijke directeur van de registratie en domeinen te Antwerpen, met kantoor te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4, bus 3,
eiser,
tegen
K. TH.,
verweerder,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste onderdeel

1. Artikel 790 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat zolang tegen erfgenamen die een nalatenschap verworpen hebben, geen verjaring is verkregen van het recht om te aanvaarden, zij bevoegd blijven om de nalatenschap alsnog te aanvaarden, in-dien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard, onverminderd evenwel de rechten die door derden op de goederen van de nalatenschap mochten zijn ver-kregen, hetzij door verjaring, hetzij door handelingen die wettig verricht zijn met de curator van de onbeheerde nalatenschap.

2. De Staat is geen erfgenaam in de zin van voormelde bepaling, maar verkrijgt de heerloze nalatenschap op grond van zijn recht van soevereiniteit.

3. De appelrechters die oordelen dat de eiser geen erfgenaam is, verantwoor-den hun beslissing dat de verweerder de eerdere verwerping van de nalatenschap van zijn broer nog kon herroepen, naar recht.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Tweede onderdeel

4. De appelrechters oordelen niet alleen dat het verzoek tot inbezitstelling geen aanvaarding impliceert, maar ook dat de eiser geen erfgenaam is in de zin van ar-tikel 790 Burgerlijk Wetboek.

5. Die zelfstandige, in het eerste onderdeel tevergeefs bekritiseerde reden, draagt de beslissing van de appelrechters dat de herroeping door de verweerder van de eerdere verwerping van de nalatenschap van zijn broer rechtsgeldig is ge-beurd en tegenstelbaar is aan de eiser.

Het onderdeel is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang.

Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiser tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiser op 949,52 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, in openbare rechtszitting van 28 oktober 2016

25340/W/10
VOORZIENING IN CASSATIE

Aan het Hof van Cassatie van België

geeft te kennen:

de BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, Algemene
Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, vertegenwoordigd door de Gewestelijke Directeur van de Registratie en Domeinen, met kantoren te 2000 ANTWERPEN, aan de Italiëlei 4 bus 3,
eiser tot cassatie, wat volgt.

De eiser, voornoemd, verklaart hierbij zich in cassatie te voorzien tegen het hier-onder nader omschreven arrest en cassatieberoep aan te tekenen tegen de hieron-der nader aangewezen partij.

I. BESTREDEN UITSPRAAK EN PARTIJ WAARTEGEN CASSATIE-BEROEP WORDT AANGETEKEND

Dit cassatieberoep is gericht tegen het arrest dat op 30 juni 2015 door de familie-kamer (3e kamer) van het hof van beroep te Antwerpen op tegenspraak werd gewezen in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder het nummer 2013/AR/1590, van de eiser, als appellant, tegen:
de heer K. TH., die in de akte waarmee het voornoemde arrest op zijn verzoek aan de eiser tot cassatie werd betekend door het ambt van gerechtsdeurwaarder Eric Rochtus, met kantoor te 2000 ANTWERPEN, aan de Amerikalei 207, aldaar keuze van woonplaats heeft gedaan,
toen geïntimeerde, thans verweerder in cassatie,
en tegen die verwerende partij.

Deze voorziening in cassatie is gesteund op de volgende middelen en conclusie.

II. FEITEN EN RETROACTA VAN DE PROCEDURE

De heer D. Th. overleed op 19 oktober 2006.

Op 27 oktober 2006 verklaarde zijn broer, de verweerder, ter griffie van de recht-bank van eerste aanleg te Antwerpen de nalatenschap te verwerpen.

Bij verzoekschrift van 30 juni 2008 vroeg de eiser de inbezitstelling van de nala-tenschap aan de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.

Bij vonnis van 24 september 2008 stond de rechtbank van eerste aanleg te Ant-werpen de eiser toe, alvorens te beslissen over zijn vraag tot inbezitstelling, de voorafgaande pleegvormen te vervullen en besliste zij dat hem het voorlopig be-heer over de nalatenschap werd toevertrouwd.

Aangezien geen enkele erfopvolger zich aanbood, legde de eiser op 15 juli 2009 een verzoekschrift neer tot het bekomen van de definitieve inbezitstelling van de nalatenschap.

Op 9 oktober 2009 verklaarde de verweerder ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg dat hij de nalatenschap alsnog aanvaardde onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Bij vonnis van 9 december 2009 sprak de rechtbank van eerste aanleg te Ant-werpen de definitieve inbezitstelling uit van de erfloze nalatenschap van D. Th. in het voordeel van de eiser.

Tegen dat vonnis tekende de verweerder derdenverzet aan.

Bij vonnis van 20 maart 2013 verklaarde de rechtbank van eerste aanleg te Ant-werpen het derdenverzet toelaatbaar en gegrond. Volgens de rechtbank kon de verweerder zijn eerdere verwerping van de nalatenschap op rechtsgeldige wijze herroepen omdat de eiser niet optreedt als erfgenaam, maar als openbare instan-tie op grond van zijn recht van soevereiniteit, zodat de nalatenschap nog niet door een andere erfgenaam is aanvaard.

Tegen dat vonnis tekende de eiser hoger beroep aan.

Bij arrest van 30 juni 2015 verklaart het hof van beroep te Antwerpen het hoger beroep ontvankelijk, maar ongegrond. Ook het hof van beroep beslist dat de eiser niet erft, maar onbeërfde nalatenschappen toegewezen krijgt op grond van zijn soevereiniteit. Aangezien de eiser geen erfgenaam is, bestond er voor de verweerder geen wettelijk beletsel om zijn eerdere verwerping van de nalaten-schap te herroepen. Bovendien kon de eiser de nalatenschap volgens het hof van beroep niet stilzwijgend aanvaarden door de neerlegging van het verzoekschrift tot inbezitstelling.

Tegen dat arrest voert de eiser volgende middelen tot cassatie aan.

III. MIDDELEN

Eerste middel

MIDDEL

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 539, 713, 723, 724, 731, 768, 769, 770, 774, 775, 777, 778, 784, 785, 789 en, in het bijzonder, 790 van het Burgerlijk Wetboek

Aangevochten beslissing

In de bestreden beslissing verklaart het hof van beroep het hoger beroep van de ei-ser ongegrond. Het hof van beroep bevestigt het vonnis van de eerste rechter waarin het verzoek van de eiser tot definitieve inbezitstelling van de erfloze nala-tenschap van D. Th. werd afgewezen en waarin werd gezegd voor recht dat de aanvaarding van die nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving door de verweerder op 9 oktober 2009 aan de eiser tegenstelbaar is. Het neemt die beslis-sing op grond van alle vaststellingen en motieven waarop zij steunt en die hier be-schouwd worden integraal te zijn hernomen en in het bijzonder de volgende:

De cruciale vraag is of [de verweerder] zijn eerdere verwerping van de nala-tenschap van zijn broer nog kon herroepen overeenkomstig art. 790 BW nadat de Belgische Staat reeds de definitieve inbezitstelling had gevorderd.

Bij het bestreden vonnis heeft de eerste rechter, op grond van een oordeel-kundige motivering, die, voor zover niet tegengesproken door wat hierna ge-steld wordt, door het hof wordt bijgetreden en overgenomen, terecht geoor-deeld dat het derdenverzet gegrond is.

Ter aanvulling van de redengeving van de eerste rechter en beantwoording van de besluiten in hoger beroep voegt het hof er nog aan toe hetgeen hierna volgt.

Het hof sluit zich aan bij de meerderheid binnen de rechtspraak en rechtsleer die stelt dat [de eiser] tot erfloze nalatenschappen wordt geroepen als open-bare instantie op basis van zijn soevereiniteitsrechten en zijn rechten dient op te eisen volgens de regels die op de onregelmatige erfopvolging van toepas-sing zijn (...).

Deze opvatting steunt op volgende gronden:
- In de tekst van het Burgerlijke Wetboek zelf wordt een onderscheid ge-maakt tussen [de eiser] en de erfgenamen; zie art. 723 BW ("Bij gebreke van erfgenamen vervallen de goederen aan de Staat), art. 768 ("Bij ge-breke van erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat"), art. 539 BW ("de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, behoren tot het openbaar domein"), art. 713 BW ("Goederen die geen eigenaar hebben, behoren toe aan de Staat"), art. 731 BW stelt dat de erfenis toekomt aan opgesomde orden van erfgenamen. [De eiser] is daaronder niet gerangschikt.
- De grondslag van het erfrecht is een vermoeden van genegenheid. In artikel 731 BW dat de orden van erfgenamen opsomt, blijkt het steeds om de familieleden van de erflater te gaan.
- De positie van [de eiser] binnen het erfrecht. [De eiser] is thans nog de enige onregelmatige erfgenaam. Overeenkomstig de artikelen 724 BW en 767 e.v. BW moet [de eiser] de inbezitstelling van de nalatenschap vorde-ren, terwijl een regelmatige erfgenaam van rechtswege in het bezit treedt.
- De meerderheid van de rechtsleer (...) sluit zich aan bij de rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie dat een uitdrukkelijke stelling innam en oordeelde dat de Staat tot de nalatenschap komt op basis van soevereini-teitsrecht. [Uw Hof] heeft zich over die kwestie nog niet uitgesproken [...].

Het hof sluit zich aan bij de stelling dat [de eiser] niet erft, maar op grond van zijn soevereiniteit onbeërfde nalatenschappen toegewezen krijgt.

De andersluidende stellingen waarnaar [de eiser] verwijst (o.a. GOEGEBUER, A., "Successiebelasting en heerloze nalatenschappen: Ontspringt de Staat de dans?", en "Successsierechten en heerloze nalatenschappen" (...)) doen aan dit alles geen afbreuk. Overigens kadert de analyse die voormelde auteur maakt in een fiscaalrechtelijk kader.

De klassieke rechtsleer, onder meer De Page, neemt aan dat een erfgenaam niet meer kan terugkomen op een eerdere verwerping wanneer [de eiser] de-finitief in bezit werd gesteld van de nalatenschap.

Dit standpunt kan niet worden bijgetreden. Artikel 790 BW is een uitzondering op de regel dat de uitoefening van het keuzerecht van een erfgenaam definitief is. Uitzonderingsbepalingen moeten restrictief geïnterpreteerd worden. Artikel 790 BW stelt als voorwaarde dat de nalatenschap "niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard" (...).[De eiser] is geen erfgenaam. Bijgevolg was er geen wettelijk beletsel voor [de verweerder] om de eerdere verwerping van de nalatenschap van zijn broer te herroepen.

Het herroepen van een eerdere verwerping impliceert aanvaarding van de na-latenschap. De aanvaarding werkt door een fictie van de wet terug tot op de dag dat de erfenis is opengevallen (art. 777 BW).

De erfgenaam wordt verondersteld steeds erfgenaam te zijn geweest en steeds de eigendom der goederen te hebben gehad. Noodzakelijkerwijze volgt daaruit dat deze eigendom zich geen op enkel moment heeft kunnen bevinden bij een andere verwant, een legataris - of zoals in deze [de eiser], ondanks het feit dat deze zich in het bezit- van de nalatenschap heeft kunnen stellen (...).

Dit sluit volledig aan bij de finaliteit van de regelgeving die stelt dat onbeërfde nalatenschappen aan [de eiser] worden toegewezen, meer bepaald-wanorde te vermijden en beletten dat heerloze goederen door om het even wie zouden kunnen worden ingepalmd worden. Nu er zich een erfgenaam manifesteerde nog voor de definitieve inbezitstelling, is de finaliteit bereikt en is er geen enkele reden meer voor [de eiser] om zich daartegen te verzetten.

Het feit dat [de eiser] een procedure tot definitieve inbezitstelling had ingeleid impliceert niet dat [hij] [zijn] intentie te kennen had gegeven de nalatenschap te aanvaarden zoals [de eiser] in zijn beroepsconclusie stelt (p. 3). [De eiser] moet niet "aanvaarden". Hij moet de inbezitstelling vorderen volgens de geëi-gende procedure. De fictie van artikel 777 BW is dan ook niet van toepassing op [de eiser] en [hij] kon zeker niet de nalatenschap "stilzwijgend aanvaarden" door neerlegging van het verzoekschrift tot inbezitstelling zoals door [de eiser] geponeerd (pt. 2.a. van [zijn] beroepsbesluit).

[...] De herroeping is volledig rechtsgeldig gebeurd en tegenstelbaar aan [de eiser].

Het hoger beroep is ongegrond."

(p. 5 t.e.m. 7, van het bestreden arrest).

In het vonnis van 20 maart 2013 waarvan het hof van beroep uitdrukkelijk de redengeving overneemt voor zover die niet wordt tegengesproken door het arrest, overwoog de eerste rechter in de niet met arrest strijdige motieven wat volgt:

"Bij gebreke van erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan [de eiser] (artikel 768 B.W.).

[De eiser] moet de inbezitstelling vragen en de rechtbank kan over de eis geen uitspraak doen dan na drie bekendmakingen en aanplakkingen in de ge-bruikelijke vorm (artikel 770 B.W.).

Deze bekendmakingen en aanplakkingen hebben geen ander doel dan wette-lijke erfgenamen op te roepen, wanneer die bestaan [...].

[...]

De herroeping van een eerdere verwerping van de nalatenschap is luidens ar-tikel 790 B.W. onderworpen aan strikte voorwaarden:

1. de verjaring van het recht om te aanvaarden mag nog niet zijn ingetreden;
2. de nalatenschap mag niet aanvaard zijn door andere erfgenamen.

Het is enerzijds niet betwist dat aan de eerste voorwaarde voldaan is.

Er is anderzijds wel betwisting over de vraag of het feit dat de nalatenschap bij gebreke aan erfgerechtigden vervalt aan [de eiser] (cfr. voormeld artikel 768 B.W.) én [de eiser] de inbezitstelling heeft gevraagd (cfr. voormeld artikel 770 B.W.), impliceert dat de nalatenschap aanvaard is door een andere erfgenaam.

[...]

De cruciale vraag is of [de eiser] aldus de nalatenschap aanvaardt als erfge-naam dan wel op grond van zijn soevereiniteitsrecht.

Traditioneel bestond hierover betwisting, doch de recente rechtspraak en rechtsleer is overwegend van mening dat [de eiser] niet optreedt als erfge-naam, maar als 'openbare instantie, die op grond van zijn recht van soevereiniteit eigenaar wordt van de goederen die heerloos zijn (artikel 539 en 713 B.W.) (zie M. Puelinckx-Coene, J. Verstraete, N. Geelhand, I. Verhaert, "Overzicht van rechtspraak. Erfenissen 1996 - 2004", T.P.R. 2005, 511, nr. 101, met tal van verwijzingen naar rechtspraak en rechtsleer, waaronder I. Verstraelen, "Commentaar bij art. 768 B.W.", Comm. Erf (bijwerking 31 de-cember 2002): "Pro soevereiniteitsrecht en contra erfgenaamschap pleit dan voornamelijk de opvatting dat erfgerechtigdheid steunt op de vermoedelijke (genegenheid (of verwantschap) van de overledene, hetgeen zeker niet geldt t.o.v. de staat. Andere argumenten zijn onder meer dat de artikelen 768 B.W. en 723 B. W in hun nieuwe versie niet zeggen dat de staat erft. Artikel 768 B.W. bepaalt 'bij gebreke aan erfgerechtigden' en de staat zou hier dus niet onder vallen. Door de Wet van 14 mei 1981 werd het opschrift van deze afde-ling vervangen door 'rechten' van de staat en niet erfrechten en bovendien bepaalt artikel 723 B.W. in zijn nieuwe versie van de Wet van 31 maart 1987 'bij gebreke van wettige erfgenamen... vervallen de goederen aan de staat'. Erfopvolging is een middel tot het verkrijgen van individuele eigendom, terwijl onbeërfde nalatenschappen het nationaal vermogen vermeerderen. Ten slotte stelt artikel 539 B.W. de nalatenschappen zonder erfgenaam op gelijke voet met de heerloze goederen."; in dezelfde zin W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal vermogensrecht, Intersentia, Antwerpen-Oxford, 2010, nr.1583: "Vooreerst wijst art. 768 reeds in deze zin. De aanvang van dit artikel vermeldt immers dat de nalatenschap aan de Staat vervalt bij gebreke van erfgerechtigden en kwalificeert de Staat dus niet als erfgenaam. Ook art. 539 en 713 wijzen in deze zin. Ook al zijn de voorberei-dende werken niet eensluidend, toch mag worden aangenomen dat de Code Napoléon hier het Ancien droit dat van het soevereiniteitsrecht uitging, bevestigt. Een laatste bevestiging kan worden gelezen in art. 731, dat de erfenis toewijst aan de vier orden van erfgenamen zonder de Staat hieronder te rang-chikken. DE PAGE onderschrijft deze stelling met als argument dat het erf-recht gebaseerd is op de vermoede genegenheid tussen de erflater en de erfgenaam, wat niet geldt ten aanzien van de Staat. De meeste auteurs spreken zich dan ook uit tegen de kwalificatie als erfgenaam" en de verwijzingen aldaar).

Het Openbaar Ministerie sluit zich in zijn advies aan bij de rechtspraak en rechtsleer in bovengenoemde zin.

Op grond van bovenstaande argumenten is ook de rechtbank van oordeel dat [de eiser] niet optreedt als erfgenaam, maar als openbare instantie, die op grond van zijn recht van soevereiniteit eigenaar wordt van de goederen die heerloos zijn.

Aldus dient vastgesteld te worden dat de voorwaarden voor een geldige her-roeping van de verwerping van de nalatenschap van wijlen D. Th. wel degelijk vervuld waren en dat de vordering van [de verweerder] dient gegrond ver-klaard te worden."

(blad 4 t.e.m. 6, van het vonnis van 20 maart 2013)

Grieven

1. Overeenkomstig artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek (onder Boek II. Goe-deren en verschillende beperkingen van de eigendom, Titel I. Onderscheiding van de goederen, Hoofdstuk III. Goederen met betrekking tot hun bezitters) behoren alle goederen die onbeheerd zijn en geen eigenaar hebben, alsook de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, tot het openbaar domein.

Artikel 713 van het Burgerlijk Wetboek (onder de Algemene bepalingen van Boek III. Op welke wijze eigendom verkregen wordt) bepaalt dat goederen die geen eigenaar hebben, toebehoren aan de Staat.

2. Artikel 723 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de wet de orde van erfop-volging tussen de erfgenamen bepaalt en dat de goederen bij gebreke van erf-genamen vervallen aan de Staat.

Krachtens artikel 724, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek moet de Staat zich in het bezit doen stellen door de rechter in de vorm die hierna wordt bepaald.

Artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt de orde van erfopvolging en geeft met name een opsomming van de wettige erfgenamen, waaronder de Staat niet wordt vermeld.

Artikel 768 van het Burgerlijk Wetboek (gerangschikt onder Titel I. Erfenissen, Hoofdstuk IV. Onregelmatige erfopvolging, Afdeling 2. Rechten van de Staat), bepaalt dat de nalatenschap bij gebreke van erfgerechtigden vervalt aan de Staat, onverminderd de artikelen 100 en 104 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Het gaat om zogenoemde "erfloze", "heerloze" of "onbeërfde" nalatenschap (suc-cession en déshérence),

Wanneer de Staat aanspraak maakt op de nalatenschap, moet hij de zegels doen leggen en een boedelbeschrijving doen opmaken in de vorm die is voorgeschreven voor de aanvaarding van nalatenschappen onder voorrecht van boedelbeschrijving, zo luidt artikel 769 van het Burgerlijk Wetboek.

Overeenkomstig artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek moet de Staat de inbezit-stelling vragen bij de familierechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de erfenis is opengevallen. De rechtbank kan over de eis geen uitspraak doen dan na drie be-kendmakingen en aanplakkingen in de gebruikelijke vorm, en na de procureur des Konings te hebben gehoord.

Krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juli 1848 betreffende de be-kendmakingen ter uitvoering van artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek moeten die voorgeschreven publicaties de uitspraak vermelden die ze toestaat.

Hoewel artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek daarin niet uitdrukkelijk voorziet, wijzen de rechtbanken in de praktijk dus twee beslissingen: een eerste uitspraak van voorlopige inbezitstelling, waarin de Staat wordt toegestaan de publiciteits-voorschriften na te leven, bedoeld om eventuele erfgenamen te verwittigen, en een tweede uitspraak van definitieve inbezitstelling.

3. Artikel 774 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een nalatenschap zuiver of onder voorrecht van boedelbeschrijving kan worden aanvaard.

Overeenkomstig artikel 775 van het Burgerlijk Wetboek is niemand gehouden een hem opgekomen nalatenschap te aanvaarden.

De aanvaarding werkt overeenkomstig artikel 777 van het Burgerlijk Wetboek te-rug tot op de dag dat de erfenis is opengevallen.

Luidens artikel 778 van het Burgerlijk Wetboek kan de aanvaarding uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden: zij geschiedt uitdrukkelijk wanneer men in een au-thentieke of een onderhandse akte de titel of de hoedanigheid van erfgenaam aanneemt; zij geschiedt stilzwijgend wanneer de erfgenaam een daad verricht die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn te verrichten.

De verwerping van een nalatenschap wordt, aldus artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek, niet vermoed.

Overeenkomstig artikel 785 van het Burgerlijk Wetboek wordt de erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.

Het recht om een nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen, verjaart krach-tens artikel 789 van het Burgerlijk Wetboek door verloop van de tijd die voor de langste verjaring van onroerende rechten is vereist.

Artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat zolang tegen hen geen verja-ring is verkregen van het recht om te aanvaarden, erfgenamen die een nalaten-schap verworpen hebben, bevoegd blijven om de nalatenschap alsnog te aan-vaarden, indien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard; onvermin-derd evenwel de rechten die door derden op de goederen van de nalatenschap mochten zijn verkregen, hetzij door verjaring, hetzij door handelingen die wettig verricht zijn met de curator van de onbeheerde nalatenschap.

4. Pas wanneer na het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en beraad, zich niemand aanmeldt om een nalatenschap op te vorderen, geen erf-genaam bekend is, of de bekende erfgenamen de nalatenschap hebben verwor-pen, wordt deze luidens artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek als "onbeheerd" beschouwd ("succession vacante").

1. Eerste onderdeel

1.1. Artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek stelt als principe dat welbepaalde goederen behoren tot het openbaar domein, maar geeft niet aan op grond van wel-ke titel dat gebeurt.

In artikel 713 van het Burgerlijk Wetboek worden de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, waarvan sprake in artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer vermeld, zodat moet worden aan-genomen dat die bepaling geen betrekking heeft op nalatenschappen, maar enkel op lichamelijke goederen.

Uit de artikelen 539 en 713 van het Burgerlijk Wetboek kan dan ook niets worden afgeleid omtrent de aard van de aanspraak van de eiser op heerloze nalaten-schappen.

1.2. Uit de hierboven onder randnummer 2 beschreven bepalingen, die alle deel uitmaken van Titel I. Erfenissen van Boek III, en die dus onmiskenbaar behoren tot het erfrecht, blijkt evenwel dat de eiser op heerloze nalatenschappen een erf-rechtelijke aanspraak heeft en dat hij ze dus niet verwerft op grond van zijn soe-vereiniteit.

De omstandigheid dat de erfrechtelijke artikelen 723 en 768 van het Burgerlijk Wetboek niet uitdrukkelijk stipuleren dat de eiser "erft", verandert daaraan niets.

Ook het feit dat de eiser krachtens de artikelen 723 en 731 van het Burgerlijk Wetboek als onregelmatige erfopvolger slechts in subsidiaire orde tot de nalaten-schap geroepen is en niet van rechtswege de saisine geniet, maar zich luidens arti-kel 724 van het Burgerlijk Wetboek in het bezit moet doen stellen van de nalaten-schap volgens de regels van de onregelmatige erfopvolging, bepaald in de artike-len 768 t.e.m. 772 van het Burgerlijk Wetboek, doet geen afbreuk aan de erfrech-telijke aard van zijn aanspraken op heerloze nalatenschappen, maar weerspiegelt enkel het feit dat tussen de eiser en de regelmatige erfgenamen een duidelijke hierarchie bestaat.

Het is enkel die hiërarchie en niet de afwezigheid van een erfrechtelijke aanspraak van de eiser, die tot uiting komt in het in het Burgerlijk Wetboek gemaakte onder-scheid tussen de eiser en "de erfgenamen". Zij vindt haar bestaansreden in de af-wezigheid van een vermoeden van genegenheid tussen de erflater en de eiser, vermoeden dat wel bestaat ten aanzien van de regelmatige erfgenamen van de erf-later.

Dat de aanspraak op heerloze nalatenschappen van de eiser als onregelmatige erf-opvolger slechts subsidiair en precair is, belet echter niet dat zij is gesteund op wettelijke bepalingen van erfrechtelijke aard en dus van erfrechtelijke aard is.

Overigens waren ook de langstlevende echtgenoten en buitenhuwelijkse bloed-verwanten vóór de inwerkingtreding van de Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot en de Wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming, onregelmatige erfopvolgers, uiteraard zonder ooit titularis te zijn van enig soevereiniteitsrecht op de goederen van een nalatenschap.

Vóór de vervanging van artikel 768 van het Burgerlijk Wetboek door de Wet van 14 mei 1981 bepaalde dat artikel met name dat, "bij gebreke van langstlevende echtgenoot", de nalatenschap kwam te vervallen aan de Staat, die inderdaad de laagst geplaatste onregelmatige erfopvolger was.

Toen de wet van 14 mei 1981 van de langstlevende echtgenoot een volwaardige erfgenaam maakte, werden het opschrift van de afdeling waaronder die bepaling valt, en de tekst van het artikel eenvoudigweg aangepast aan die nieuwe werke-lijkheid, zonder dat de wetgever wilde ingrijpen in het wezen van de recht van de Staat op heerloze nalatenschappen. Uit het opschrift van Afdeling 2 "Rechten van de Staat" en de vermelding dat de nalatenschap aan de Staat "vervalt" "bij gebreke van erfgerechtigden", kan dan ook niet worden afgeleid de eiser geen erfrechtelijke aanspraak (meer) heeft.

Bovendien worden de begrippen (mede)erfgenaam, erfgerechtigde en erfopvolger door de wetgever niet altijd consequent gebruikt.

Aangezien de voorbereidende werken van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de aard van de aanspraak van de eiser op heerloze nalatenschappen niet eenslui-dend zijn, is er ook geen reden om aan te nemen dat de Code Napoléon het An-cien droit bevestigt, dat uitging van het soevereiniteitsrecht van de eiser.

Erfopvolging is een middel tot het verkrijgen van individuele eigendom, terwijl onbeërfde nalatenschappen het nationaal vermogen vermeerderen (nog een tegen-argument formuleren).

Uit wat voorafgaat, volgt dat de eiser heerloze nalatenschappen verwerft op grond van een erfrechtelijke aanspraak en niet op grond van zijn soevereiniteitsrechten.

1.3. Zoals het hof van beroep overweegt, formuleert artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk erfgenamen die een nalatenschap verworpen hebben, bevoegd blijven om de nalatenschap alsnog te aanvaarden zolang tegen hen geen verjaring is verkregen van het recht om te aanvaarden en op voorwaarde dat de nalatenschap niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard, een uitzondering op de regel dat de uitoefening van het keuzerecht van een erfgenaam definitief is.

De regel dat de uitoefening van het keuzerecht van een erfgenaam definitief is, is ingegeven door een streven naar rechtszekerheid.

Het feit de enige regelmatige erfgenaam te zijn die de nalatenschap alsnog wil aanvaarden, is vanuit het oogpunt van dat doel niet relevant.

Ook het doel van de regelgeving volgens dewelke onbeërfde nalatenschappen toe-komen aan de eiser, met name wanorde vermijden en beletten dat heerloze goe-deren door om het even wie kunnen worden ingepalmd, belet niet dat een erfge-naam die zijn keuzerecht in beginsel op definitieve wijze heeft uitgeoefend, door de nalatenschap te verwerpen, enkel op die verwerping kan terugkomen onder de voorwaarden bepaald in artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek.

Het restrictief interpreteren van de in artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek be-schreven uitzondering op de regel dat de uitoefening van het keuzerecht van een erfgenaam definitief is, wat door het hof van beroep uitdrukkelijk wordt voorge-staan, houdt overigens in dat de omstandigheid waarin het herroepen van een eer-dere verwerping van de nalatenschap niet mogelijk is - zoals het feit dat de nala-tenschap reeds door andere erfgenamen is aanvaard - niet op beperkende wijze moet worden uitgelegd.

Daaruit volgt dat de in artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde voor-waarde volgens dewelke de nalatenschap niet reeds door andere erfgenamen mag zijn aanvaard, niet enkel doelt op de aanvaarding door regelmatige erfgenamen, maar ook op de aanvaarding van de nalatenschap door de eiser als onregelmatige erfopvolger.

1.5. Het hof van beroep beslist dat de eiser niet erft, maar onbeërfde nalaten-schappen toegewezen krijgt op grond van zijn soevereiniteit. Het steunt die be-slissing op de overwegingen dat:
- de tekst van het Burgerlijk Wetboek zelf een onderscheid maakt tussen de eiser en "de erfgenamen",
- de grondslag van het erfrecht een vermoeden van genegenheid is,
- de eiser als enige onregelmatige erfgenaam, in tegenstelling tot een regelmatige erfgenaam, de inbezitstelling van de nalatenschap moet vorderen,
- de meerderheid van de rechtsleer zich aansluit bij de rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie, dat oordeelde dat de Staat tot de nalatenschap komt op basis van soevereiniteitsrecht,
- de andersluidende stellingen daaraan geen afbreuk doen,

en, met overname van de niet-strijdige motieven van de eerste rechter, op de overwegingen dat:
- de erfgerechtigheid steunt op de vermoedelijke genegenheid van de overledene, hetgeen zeker niet geldt ten aanzien van de eiser,
- de artikelen 768 en 723 van het Burgerlijk Wetboek in hun nieuwe versie niet zeggen dat de staat erft,
- artikel 768 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt "bij gebreke aan erfgerechtig-den" en de eiser zou hieronder dus niet vallen,
- het opschrift van die afdeling door de wet van 14 mei 1981 werd vervangen door "rechten" van de Staat en niet erfrechten,
- artikel 723 van het Burgerlijk Wetboek in zijn nieuwe versie van de Wet van 31 maart 1987 bepaalt dat de goederen "bij gebreke van wettige erfgena-men...vervallen aan de staat".
- erfopvolging een middel is tot verkrijging van individuele eigendom, terwijl onbeërfde nalatenschappen het nationaal vermogen vermeerderen,
- artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek de nalatenschappen zonder erfgenaam op gelijke voet stelt met de heerloze goederen,
- ook al zijn de voorbereidende werken niet eensluidend, toch mag worden aan-genomen dat de Code Napoléon hier het Ancien droit bevestigt, dat uitging van het soevereiniteitsrecht,
- artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek de erfenis toewijst aan de vier orden van erfgenamen zonder de eiser hieronder te rangschikken.

Vervolgens overweegt het hof van beroep dat:
- artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek een uitzondering is op de regel dat de uitoefening van het keuzerecht van een erfgenaam definitief is,
- uitzonderingsbepalingen restrictief moeten worden geïnterpreteerd,
- die bepaling als voorwaarde stelt dat de nalatenschap "niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard".

Door op die gronden aan te nemen dat er voor de verweerder geen wettelijk belet-sel was om zijn eerdere verwerping van de nalatenschap van zijn broer te herroe-pen, miskent het hof van beroep dat de eiser die nalatenschap als erfgenaam had aanvaard in de zin van artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek, door daarvan de inbezitstelling te vragen overeenkomstig artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek, en verantwoordt het zijn beslissing niet naar recht (schending van alle in de aan-hef van het middel opgesomde wettelijke bepalingen, in het bijzonder de artikelen 539, 713, 723, 724, 731, 768, 769, 770 en 790 van het Burgerlijk Wetboek).

Conclusie

Het hof van beroep verklaart het hoger beroep van de eiser niet wettig ongegrond, wijst zijn verzoek tot definitieve inbezitstelling niet wettig af en beslist niet wettig dat de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving door de verweerder, aan de eiser tegenstelbaar is.

2. Tweede onderdeel

2.1. Wanneer de eiser overeenkomstig artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek bij de rechtbank de inbezitstelling vraagt van een nalatenschap die op grond van arti-kel 768 van het Burgerlijk Wetboek bij gebreke van erfgerechtigden aan hem ver-valt, moet die nalatenschap worden beschouwd als door hem aanvaard in de zin van artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek.

Uit de aanhef van artikel 769 van het Burgerlijk Wetboek ("Wanneer de Staat aanspraak maakt op de nalatenschap") en de figuur van de onbeheerde nalaten-schappen, beschreven in artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek, blijkt dat de eiser zich er immers ook van kan onthouden aanspraak te maken op een erfloze na-latenschap.

Door daarentegen bij de rechtbank de inbezitstelling te vragen, geeft de eiser on-miskenbaar te kennen aanspraak te maken op de nalatenschap en de nalatenschap, minstens stilzwijgend, te aanvaarden.

Aangezien het verzoek tot inbezitstelling impliceert dat de eiser de heerloze nala-tenschap aanvaardt, is de erfgenaam die de nalatenschap heeft verworpen, niet meer bevoegd de nalatenschap alsnog te aanvaarden, en is er a fortiori geen van hem uitgaande aanvaarding die, gelet op de in artikel 777 van het Burgerlijk Wet-boek beschreven fictie, zou beletten dat de eigendom zich ooit bij de eiser zou hebben bevonden.

Het is precies de aanvaarding van de eiser die overeenkomstig artikel 777 van het Burgerlijk Wetboek terugwerkt tot op de dag dat de erfenis is opengevallen, zodat hij wordt verondersteld steeds erfgenaam te zijn geweest, en steeds de eigendom van de nalatenschap te hebben gehad, ook al wordt hij pas naderhand, door een rechterlijke uitspraak, van die nalatenschap in het bezit gesteld.

De door de aanvaarding verkregen eigendom van de nalatenschap, wordt inder-daad niet uitgesteld tot de definitieve inbezitstelling.

2.2. Het hof van beroep overweegt dat:
- het herroepen van een eerdere verwerping, de aanvaarding van de nalaten-schap impliceert,
- de aanvaarding door een fictie van de wet terugwerkt tot op de dag dat de nalatenschap is opengevallen,
- de erfgenaam verondersteld wordt steeds erfgenaam te zijn geweest en steeds de eigendom van de goederen te hebben gehad, waaruit noodzake-lijkerwijze volgt dat die eigendom zich op geen enkel moment heeft kun-nen bevinden bij een andere verwant, een legataris of zoals in deze de ei-ser, ondanks het feit dat deze zich in het bezit van de nalatenschap heeft kunnen stellen,
- dit volledig aansluit bij de finaliteit van de regelgeving die stelt dat onbe-erfde nalatenschappen aan de Staat worden toegewezen, meer bepaald wanorde vermijden en beletten dat heerloze goederen door om het even wie zouden kunnen worden ingepalmd,
- die finaliteit is bereikt nu zich een erfgenaam aandiende vóór de definitie-ve inbezitstelling en er geen enkele reden meer is voor de eiser om zich daartegen te verzetten,
- het feit dat de eiser een procedure tot definitieve inbezitstelling had inge-leid, niet impliceert dat zij haar intentie te kennen had gegeven de nalaten-schap te aanvaarden, aangezien de eiser niet moet "aanvaarden", maar de inbezitstelling moet vorderen via de geëigende procedure,
- de fictie van artikel 777 van het Burgerlijk Wetboek dan ook niet van toe-passing is op de eiser en hij de nalatenschap zeker niet stilzwijgend kon aanvaarden door neerlegging van het verzoekschrift tot inbezitstelling.

Door op die overwegingen te beslissen dat er voor de verweerder geen wettelijk beletsel was om zijn eerdere verwerping van de nalatenschap van zijn broer te her-roepen, miskent het hof van beroep dat de eiser die nalatenschap had aanvaard in de zin van artikel 790 van het Burgerlijk Wetboek, door daarvan de inbezitstelling te vragen overeenkomstig artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek en verantwoordt het zijn beslissing niet naar recht (schending van alle in de aanhef van het middel opgesomde wettelijke bepalingen, in het bijzonder de artikelen 774, 775, 777, 778, 784, 785, 789 en 790 van het Burgerlijk Wetboek).

 

Conclusie

Het hof van beroep verklaart het hoger beroep van de eiser niet wettig ongegrond, wijst zijn verzoek tot definitieve inbezitstelling niet wettig af en beslist niet wettig dat de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving door de verweerder, aan de eiser tegenstelbaar is.

TOELICHTING

Wat betreft het eerste onderdeel

Een nalatenschap is "heerloos", "erfloos" of "onbeërfd" zodra en zolang er geen wettelijke, testamentaire of contractuele erfopvolgers zijn die gerechtigd zijn haar ten algemene titel op te eisen. Heerloosheid ligt niet alleen voor wanneer een erf-later overlijdt zonder testament en geen echtgenoot en bloedverwanten nalaat, maar kan ook volgen uit de omstandigheid dat alle erfgerechtigden de nalaten-schap verwerpen (A. GOEGEBUER, "Successiebelasting en heerloze nalaten-schappen: ontspringt de staat de dans?", Not. Fisc. M. 2002, 5, 141).

In de rechtsleer bestaat discussie over de vraag of de eiser die een erfloze nala-tenschap opvordert, daarbij optreedt als erfgenaam, dan wel als openbare instan-tie die op grond van zijn recht van soevereiniteit eigenaar wordt van de goederen die heerloos zijn.

Het verschil is van belang voor o.m. de gehoudenheid tot de schulden, de impact van het verzoek tot inbezitstelling, het optierecht, de verbeuring van zijn recht na dertig jaar en het internationaal privaatrecht (M. PUELINCKX-COENE, I. VER-HAERT, N. GEELHAND, J. VERSTRAETE, "Overzicht van rechtspraak. Erfenis-sen 1996-2004", TPR 2005, 511, nr. 102). Zo is in de voorliggende zaak de vraag aan de orde of een erfgenaam die de nalatenschap heeft verworpen, die verwer-ping kan herroepen wanneer de eiser intussen aanspraak heeft gemaakt op de nalatenschap en de voorlopige inbezitstelling heeft verkregen overeenkomstig de artikelen 768 ev. van het Burgerlijk Wetboek.

Zoals het hof van beroep overweegt, heeft uw Hof zich over de bewuste vraag nog niet uitgesproken, ook niet in zijn arrest van 28 maart 1952 (Arr. Cass. 1952, 416), waarin enkel wordt beslist dat een wet die de Staat als erfgenaam aanwijst indien er geen andere erfgenamen bestaan, niet strijdig is met de Belgische nati-onale en internationale openbare orde.

Een deel van de rechtsleer is de mening toegedaan dat heerloze erfgoederen aan de Staat toekomen op grond van zijn soevereiniteitsrecht (H. DE PAGE, Traité élémentaire de Droit civil belge, IX, Brussel, Bruylant, 1974, p. 296-298, nr. 408; R. DEKKERS, Handboek Burgerlijk Recht, III, Brussel, Bruylant, 1971, p. 299-300, nr. 477; R. DILLEMANS, Erfrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, VI/1, Gent, Story-Scientia, 1984, p. 223-225, nr. 97; L. RAUCENT, Les droits successoraux du conjoint survivant, Premier commentaire de la loi du 14 mai 1981, Brussel, Bruylant, 1981, 158; I. VANSTRAELEN, "Art. 768 B.W.'' in M. COENE, W. PINTENS en A. VASTERSAVENDTS (eds.), Commentaar Erfenis-sen, Schenkingen en Testamenten, Antwerpen, Kluwer, 1990, p. 4; W. PIN-TENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het famili-aal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, nr. 1358).

Ook het Franse Hof van Cassatie besliste dat aangezien de staat niet de hoeda-nigheid heeft van erfgenaam, de verwerpende erfgenamen op hun verwerping kunnen terugkomen, zelfs na de inbezitstelling van de Staat (Cass. fr. 6 april 1994, D. 1994, 505, noot Boulanger; Cass. fr. 3 maart 1965, D. 1965, 541 en noot Voirin).

Volgens die strekking zijn de artikelen 723 en 768 van het Burgerlijk Wetboek slechts een herinnering aan de principes die worden uiteengezet in artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek (volgens hetwelk alle goederen die onbeheerd zijn en geen eigenaar hebben, alsook de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, behoren tot het openbaar domein) en artikel 713 van het Burgerlijk Wetboek (dat bepaalt dat goederen die geen eigenaar hebben, toebehoren aan de Staat).

Daarnaast verwijzen de aanhangers van de soevereiniteitstheorie naar de be-woordingen van de artikelen 723 en 768 van het Burgerlijk Wetboek (die niet zeggen dat de Staat erft) en naar de afwezigheid, t.a.v. de eiser, van een ver-moedelijke band van genegenheid.

Andere auteurs zijn van oordeel dat de aanspraak van de eiser op heerloze nala-tenschappen wel degelijk van erfrechtelijke aard is (A. KLUYSKENS, Beginselen van Burgerlijk Recht, II, De Erfenissen, Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1927, p. 93-94, nr. 80; J. VAN BIERVLIET en F. VAN GOETHEM, Les succes-sions, Leuven, Librairie Universitaire, 1937, p. 212-213, nr. 146; L. BARETTE, "Le droit de l'Etat sur les successions en déshérence", Rec. gén. enr. Not. 1956-57, nr. 19061; A. GOEGEBUER, "Successiebelasting en heerloze nalatenschappen: ontspringt de staat de dans?", Not. Fisc. M. 2002, 5, 141 ev.; E. WALLEMACQ, "Des successions en déshérence et de l'évidence trompeuse du droit de souveraineté de l'Etat en matière de succesion en déshérence", Rec. gén. Not. 2014/5, n° 26.629, 166 ev.).

Volgens de eiser is die laatste opvatting de enige juiste, om de hieronder opge-somde redenen (Zie voor een volledig overzicht: A GOEGEBUER, "Successiebe-lasting en heerloze nalatenschappen: ontspringt de staat de dans?", Not. Fisc. M. 2002, 5, 141 ev. en E. WALLEMACQ, "Des successions en déshérence et de l'évidence trompeuse du droit de souveraineté de l'Etat en matière de succesion en déshérence", Rec. gén. Not. 2014/5, n° 26.629, 166 ev.).

- De artikelen 539 en 713 van het Burgerlijk Wetboek hebben betrekking op lichamelijke goederen ut singuli, terwijl de artikelen 723 en 768 van het Bur-gerlijk Wetboek handelen over het lot van de heerloze nalatenschap, zijnde een juridische algemeenheid van zowel lichamelijke als onlichamelijke goederen,
- Artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek stelt als principe weliswaar dat de Staat alles krijgt dat aan niemand toebehoort, maar dat neemt niet weg dat dit idee zowel zakenrechtelijk als erfrechtelijk kan worden ingevuld,
- Het voornoemd artikel geeft in elk geval niet aan op grond van welke titel de bewuste goederen behoren tot het openbaar domein,
- In artikel 713 van het Burgerlijk Wetboek worden "de goederen van per-sonen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten", waarvan sprake in artikel 539 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer vermeld, zodat moet worden aangenomen dat dit artikel geen betrekking heeft op nalaten-schappen, maar enkel op afzonderlijke goederen,
- De artikelen 723 en 768 van het Burgerlijk Wetboek maken deel uit van Titel I. Erfenissen van Boek III, en behoren dus onmiskenbaar tot het erfrecht,
- Indien de eiser op grond van zijn soevereniteitsrechten aanspraak zou maken op de nalatenschap, was de procedure die wordt beschreven in de artikelen 769 en 770 van het Burgerlijk Wetboek, die ertoe strekt gerechtelijke toelating te verlenen, niet nodig geweest, zoals het geval is voor de goederen die on-beheerd en zonder meester zijn (als geïndividualiseerde goederen),
- De eiser wordt niet automatisch eigenaar van een heerloze nalatenschap, zoals bij een zakenrechtelijke aanspraak het geval zou zijn, maar kan die zoals alle andere erfgerechtigden ook verwerpen,
- Vóór de inwerkingtreding van de Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot en de Wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming de langstle-vende echtgenoten en buitenhuwelijkse bloedverwanten onregelmatige erfop-volgers (oude artikelen 723, 724 en 756 -767 van het Burgerlijk Wetboek). Zij waren echter uiteraard nooit titularis van enig soevereiniteitsrecht op de goe-deren van een nalatenschap. Wel hebben zij met de eiser gemeen dat zij erf-goederen kunnen verwerven zonder legitieme bloedverwantschap met de de-cuius. Tussen de drie soorten onregelmatige erfopvolgers werd, afgezien van hun onderlinge hiërarchie, door de wetgever nooit een onderscheid gemaakt. Er moet dan ook worden aangenomen dat de eiser, als enig overgebleven on-regelmatige erfopvolger, desgevallend een nalatenschap verkrijgt op dezelfde wijze als voorheen de langstlevende echtgenoot en de buitenhuwelijkse bloedverwanten, namelijk op grond van een erfrechtelijke aanspraak.
- Vóór de vervanging van artikel 768 van het Burgerlijk Wetboek door de Wet van 14 mei 1981 bepaalde dat artikel dat, "bij gebreke van langstlevende echtgenoot", de nalatenschap kwam te vervallen aan de Staat, die inderdaad de laagst geplaatste onregelmatige erfopvolger was. Toen de wet van 14 mei 1981 van de langstlevende echtgenoot een volwaardige erfgenaam maakte, werden het opschrift van Afdeling 2 en de tekst van die bepaling gewoon technisch aangepast aan die nieuwe werkelijkheid, zonder dat de wetgever wilde ingrijpen in het wezen van de recht van de Staat op heerloze nalaten-schappen. Uit het opschrift "Rechten van de Staat" en de vermelding dat de nalatenschap aan de Staat vervalt "bij gebreke van erfgerechtigden", kan dan ook niet worden afgeleid de eiser sindsdien geen erfgerechtigde meer is.
- Overigens hanteert de wetgever de begrippen (mede)erfgenaam, erfgerech-tigde en erfopvolger niet altijd even consequent,
- Wat de aard betreft van de aanspraak van de eiser op heerloze nalaten-schappen, zijn de voorbereidende werken van de Code civil niet eensluidend,
- Het is algemeen aanvaard dat de eiser ook als onregelmatige erfopvolger kan worden aangesproken door de schuldeisers van de overledene, zij het slechts intra vires hereditatis. Die regel is moeilijk in overeenstemming te brengen met een zuiver zakelijk recht op heerloze goederen. Immers, wiens schulden zou de eiser op zich laden door ‘uit het niets' goederen te verkrijgen op basis van zijn statelijke soevereiniteit,
- De eiser betaalt bovendien successierechten,
- In zijn arrest van 6 april 1994 besliste het Franse Hof van Cassatie dat de Staat tot de heerloze nalatenschap komt op basis van het soevereiniteitsrecht en dat de inbezitstelling hem niet de hoedanigheid van erfgenaam verleent, zodat die inbezitstelling geen hindernis vormt voor de herroeping van een eerdere verwerping van de nalatenschap door een erfgenaam (Cass. Fr. 6 april 1994, D. 1994, J., p. 505, noot F. BOULANGER). Door de wet van 23 juni 2006 (loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et libéralités) werd het Franse burgerlijk wetboek evenwel op enkele punten gewijzigd. Zo werd de termijn om de nalatenschap te aanvaarden beperkt tot tien jaar (art. 780 Code civil) en werd artikel 807 Code civil ingelast, dat bepaalt: "Tant que la prescription du droit d'accepter n'est pas acquise contre lui, l'héritier peut révoquer sa renonciation en acceptant la succession purement et simplement, si elle n'a pas été déjà acceptée par un autre héritier ou si l'Etat n'a pas déjà été envoyé en possession. Cette acceptation rétroagit au jour de l'ouverture de la succession, sans toutefois remettre en cause les droits qui peuvent être acquis à des tiers sur les biens de la succession par prescription ou par actes valablement faits avec le curateur à la succession vacante ». Die wijzigingen werden ingevoerd met het oog op de rechtszekerheid (Instruction n° 07-031-D52 du 21 juin 2007 de la Direction Générale de la Comptabilité Publique),
- Het is niet redelijk om aan te nemen dat een verwerpende erfgenaam de heer-loze nalatenschap laat opeisen en beheren door de eiser, om vervolgens, wanneer op het einde van de procedure blijkt dat een positief saldo bestaat, op die verwerping terug te komen en de nalatenschap alsnog te aanvaarden.

De aanspraak van de eiser als onregelmatige erfopvolger is dan ook onregelma-tig, subsidiair en precair, maar daarom niet minder erfrechtelijk.

Wat betreft het tweede onderdeel

Niemand is noodzakelijk erfgenaam, ook de eiser niet. De eiser kan zich als on-regelmatige erfgenaam in de eerste plaats onthouden van enig actief optreden om van de rechtbank de inbezitstelling van een heerloze nalatenschap te verkrijgen, zoals blijkt uit de aanhef van artikel 769 van het Burgerlijk Wetboek ("wanneer de Staat aanspraak maakt op de nalatenschap..."), maar ook uit het bestaan van de figuur van de onbeheerde nalatenschappen (art. 811 B.W.), die zich voordoet wanneer na het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, niemand aandient om de nalatenschap op te vorderen - ook de Staat niet (A. GOEGEBUER, l.c., p. 147).

Zolang de eiser de nalatenschap niet heeft aanvaard, blijft het voor een wettige erfgenaam mogelijk zijn eerdere verwerping te herroepen, waardoor de heerloos-heid verdwijnt en het recht van de eiser komt te vervallen. Eens de eiser de nala-tenschap echter heeft opgeëist, kan de verwerpende erfgenaam zijn verwerping echter niet meer herroepen (F. LAURENT, Principes de Droit civil, IX, Brussel, Bruylant, 1878, p. 521-522, nr. 454; H. DE PAGE, o.c., p. 570, nr. 764, voetnoot 5; L. BARETTE, l.c., p. 15, nr. 9).

De eiser kan de nalatenschap als onregelmatige erfopvolger niet enkel uitdrukke-lijk of stilzwijgend aanvaarden op de wijze die wordt beschreven in artikel 778 van het Burgerlijk Wetboek, maar moet daartoe de inbezitstelling vragen zoals bepaald in artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot inbezitstelling maakt inderdaad een daad van aanvaarding uit, zoals door de eerste rechter beslist (E. WALLEMACQ, l.c., 190).

Die aanvaarding werkt overeenkomstig artikel 777 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel terug tot op de dag dat de erfenis is opengevallen. De procedure van in-bezitstelling oefent immers geen enkele invloed uit op de eigendom van de nala-tenschap. Zo wordt het eigendomsrecht, dat door de aanvaarding verworven is, niet uitgesteld tot de definitieve inbezitstelling (H. DE PAGE, o.c., nr. 516 en A. KLUYSKENS, o.c., p. 93-94). Evenmin wordt het door die definitieve inbezitstelling onherroepelijk, aangezien het altijd mogelijk is dat de nalatenschap alsnog wordt opgeëist door een legitieme erfgenaam die eerder onbekend bleef. Door de definitieve inbezitstelling wordt enkel het wettelijk bezit van de Staat bij zijn eigendomsrecht wordt gevoegd (E. WALLEMACQ, l.c., 174).

Het is de bedoeling van artikel 770 van het Burgerlijk Wetboek niet-bekende erf-genamen, die geen kennis hebben van het overlijden, de mogelijkheid te geven zich kenbaar te maken en de nalatenschap te aanvaarden. Dat artikel strekt er ech-ter geenszins toe aan de verwerpende erfgenaam de mogelijkheid te geven op die verwerping terug te komen (E. WALLEMACQ, l.c., 192).

 

OM DEZE REDENEN

Concludeert de eiser dat het uw Hof behage
- de bestreden beslissing te vernietigen,
- de zaak en de partijen te verwijzen naar een ander hof van beroep,
- uitspraak te doen over de kosten als naar recht.

Gent, 16 november 2016

Voor de eiser,

 

C.15.0488.N
Conclusie van advocaat-generaal A. Van Ingelgem:

I. SITUERING

1. Verweerder had de nalatenschap van zijn overleden broer verworpen, maar kwam daarop terug (aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving) nadat eiser reeds de definitieve inbezitstelling had gevorderd.

2. Het bestreden arrest oordeelt dat eiser als dusdanig evenwel niet erft, maar op grond van zijn soevereiniteit onbeërfde nalatenschappen toegewezen krijgt, zodat - nu hij geen erfgenaam is - er voor de verweerder geen wettelijk beletsel bestond om zijn eerdere verwerping van de nalatenschap te herroepen.

3. Tegen deze beslissing voert eiser een enig middel tot cassatie aan, dat op twee onderdelen berust.

II. BESPREKING VAN HET MIDDEL

1. In deze zaak rijst de vraag of de erfgenaam die de nalatenschap heeft verworpen, deze nog kan herroepen nadat de Belgische Staat reeds de definitieve inbezitstelling heeft gevraagd.

2. Bij gebreke van erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat (Art. 768 BW).

3. De rechten van de Staat zijn in het Burgerlijk Wetboek gerangschikt onder de "onregelmatige erfopvolging". Nadat de langstlevende echtgenoot en het natuurlijk kind (respectievelijk door de wetten van 14 mei 1981 en 31 maart 1987) tot gewone erfgenamen werden geherkwalificeerd, is de Staat thans de enige "onregelmatige erfopvolger" geworden.

4. In zoverre de erfgenamen (als regelmatige erfopvolger) het bezit van de erfgoederen hebben, moet de Staat (in die onregelmatige hoedanigheid) de inbezitstelling vragen (Art. 770 BW).

5. De reden waarom de Staat de inbezitstelling moet vragen wordt verantwoord doordat de rechtbanken kunnen onderzoeken of de Staat wel degelijk recht heeft op die onbeheerde en onbeërfde goederen, dan wel of er toch geen erfgenamen zijn die recht hebben op die nalatenschap en hun rechten willen doen gelden. Wat particulieren niet wensen te verkrijgen in het raam van hun erfopvolging gaat - rechtshistorisch - naar de gemeenschap, de Staat, terug. In die context is de Staat een algemene rechtsopvolger wiens verplichting de schulden te betalen een last uitmaakt van de juridische universaliteit die hij verwerft; anders dan de erfgenamen is de Staat m.b.t. de schuldeisers van de overledene bovendien slechts gehouden intra vires successionis/hereditatis, zonder dat hij de nalatenschap moet aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.

6. De kwalificatie van het recht van de Staat is evenwel een traditioneel twistpunt. De rechtsleer is immers verdeeld over de vraag of de Staat de nalatenschap verkrijgt als erfgenaam dan wel als openbare instantie, op grond van zijn soevereiniteit, conform de artikelen 539 en 713 BW.

7. Alle goederen die onbeheerd zijn en die geen eigenaar hebben, alsook de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, behoren volgens de artikelen 539 en 713 BW toe aan de Staat en tot het openbaar domein. In deze beide gevallen heeft de wetgever de goederen aan de Staat willen toekennen om te vermijden dat er daardoor (ingevolge loutere inbezitneming door de eerste de beste) wanorde zou ontstaan (maar in feite berust ook het instituut van de erfopvolging op een gelijkaardige bekommernis).

8. De wet bepaalt de orde van erfopvolging tussen de erfgenamen; bij gebreke van erfgenamen vervallen de goederen, conform artikel 723 BW, aan de Staat. Bij gebreke van erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat (Art. 768 BW). Als dusdanig bepalen deze artikelen aldus niet dat de Staat erft, maar bepalen ze daarentegen dat bij gebreke van erfgenamen/erfgerechtigden de goederen of de nalatenschap vervallen aan de Staat. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dus niet uitdrukkelijk dat de Staat erfgenaam is of hij erft. Een bevestiging daarvan kan ook worden gelezen in artikel 731 BW dat de erfenis toewijst aan de daarin opgesomde orden van erfgenamen, zonder hieronder de Staat evenwel te rangschikken.

9. In zoverre het erfrecht gebaseerd is op de vermoede genegenheid tussen de erflater en de erfgenaam, geldt dit in de regel niet t.a.v. de Staat(1).

10. Artikel 790 BW bepaalt dat zolang tegen erfgenamen die een nalatenschap verworpen hebben, geen verjaring is verkregen van het recht om te aanvaarden, zij bevoegd blijven om de nalatenschap alsnog te aanvaarden, indien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard, onverminderd evenwel de rechten die door derden op de goederen van de nalatenschap mochten zijn verkregen, (...). Deze bepaling houdt derhalve in dat de erfgenaam die een nalatenschap verworpen heeft zijn verwerping nog kan herroepen, indien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard.

11. Het Franse Hof van Cassatie heeft zich in zijn arrest van 6 april 1994 reeds uitgesproken over een gelijkaardige zaak(2). De enige erfgenaam had de nalatenschap verworpen, maar wenste zijn verwerping te herroepen, nadat de Staat reeds in het definitieve bezit van de nalatenschap was gesteld. Het Franse Hof heeft geoordeeld dat artikel 539 van de Code civil geen onderscheid maakt tussen de goederen die onbeheerd zijn en geen eigenaar hebben en de goederen van personen die zonder erfgenamen overlijden of wier erfenis is verlaten, beide categorieën van goederen behoren tot het openbaar domein. Het Hof oordeelt verder dat het op grond van zijn soevereiniteit is dat de Staat de goederen ontvangt van een nalatenschap zonder erfgenamen. De inbezitstelling die hij gehouden is te vragen heeft enkel tot gevolg hem de saisine te verlenen, maar niet de hoedanigheid van erfgenaam. Daaruit volgt dat deze inbezitstelling geen beletsel vormt voor de herroeping van een verwerping van de nalatenschap die eerder door een erfgenaam werd gedaan. Dat het middel niet gegrond is.

12. In zoverre deze oplossing, op basis van de hierboven ontwikkelde traditionele meerderheidsopvatting in de Belgische rechtsleer(3), spoort met de argumentatie dat de Staat geen erfgenaam is(4) , maar optreedt op grond van zijn soevereiniteit, kan de erfgenaam volgens een letterlijke lezing van artikel 790 BW zijn verwerping dan ook nog herroepen nadat de Staat om de inbezitstelling heeft gevraagd.

13. Wanneer de Staat overeenkomstig artikel 770 BW bij de rechtbank de inbezitstelling vraagt van een nalatenschap die op grond van artikel 768 BW bij gebreke van erfgerechtigden aan hem vervalt, moet die nalatenschap worden beschouwd als door hem aanvaard in de zin van artikel 790 BW(5). Door de inbezitstelling te vragen geeft hij immers onmiskenbaar te kennen aanspraak te maken op de nalatenschap en deze, minstens stilzwijgend, te aanvaarden (cf. art. 778 BW). Waar het verzoek tot inbezitstelling aldus een daad van aanvaarding uitmaakt, werkt die aanvaarding overeenkomstig artikel 777 BW in beginsel terug tot op de dag dat de erfenis is opgevallen.

14. Deze oplossing spoort met de wettelijke regeling in Nederland en Frankrijk. In Nederland is een eenmaal gedane keuze onherroepelijk en werkt zij terug tot op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap(6). In Frankrijk heeft men artikel 790 (huidig art. 807) van de Franse Code civil - dat oorspronkelijk overeenstemde met artikel 790 van ons Burgerlijk Wetboek - aangepast en daar aan toegevoegd: " ... ou si l'État n'a pas déjà été envoyé en possession". In de voorbereidende werken leest men desbetreffend dat de inbezitstelling tot gevolg heeft dat de Staat eigenaar wordt van de goederen van de onbeheerde nalatenschap door de verwerping door de erfgenamen; dat het wetsvoorstel ingaat tegen de rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie, en dat die bepaling zal zorgen dat de praktijk waarbij erfgenamen de nalatenschap eerst verwerpen om zo de administratie te laten belasten met de vereffening van de nalatenschap en vervolgens hun verwerpen herroepen wanneer blijkt dat de nalatenschap beneficiair is, niet meer kan worden toegepast(7).

15. Deze wetswijziging bevestigt m.i. evenwel ook dat de Staat als dusdanig niet aanzien wordt als een erfgenaam in de zin van artikel 790 (huidig art. 807) van de Franse Code civil, omdat dergelijke toevoegingen in de wet anders niet nodig zou zijn geweest.

16. Mijn ambt sluit zich dan ook aan de meerderheidsopvatting in de doctrine dat eiser optreedt op grond van zijn soevereiniteit en dat het begrip erfgenaam in de zin van artikel 790 BW strikt (en dus niet ruim) moet worden uitgelegd, zodat de Staat - naar de letter van de wet - daaronder niet valt.

17. In zoverre de appelrechters aldus hun beslissing naar recht verantwoorden, komt het mij dan ook voor dat het eerste onderdeel van het enig middel niet kan worden aangenomen, en dat het tweede onderdeel (over de vraag wanneer er sprake is van een aanvaarding in de zin van art. 790 BW), bij gebrek aan belang (de zelfstandige, in het eerste onderdeel vergeefs bekritiseerde reden dat eiser geen erfgenaam is in de zin van art. 790 BW, draagt de beslissing van de appelrechters dat de herroeping rechtsgeldig is gebeurd en aan eiser tegenstelbaar is), niet ontvankelijk is.

III. CONCLUSIE: VERWERPING.
__________________
(1) DE PAGE en DEKKERS, IX, p. 224, nr. 408; R. DILLEMANS, Erfrecht, deel 1, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belg. Privaatrecht, Story - Scientia, 1984, 223 e.v, nr. 97.
(2) Cass.fr. 6 april 1994 (92-13462), www.legifrance.gouv.fr.
(3) Pand.b. tw. Déshérence, nr. 29; C. DEMOLOMBE, Cours de code Napoléon, XIV, Parijs, Durand, 1857, 261, nr. 178; F. LAURENT, Cours élémentaires de droit civil, IX, Brussel, Bruylant, 1873, nr. 158; G. BAUDRY - LACANTINERIE, Traité théorique et pratique de droit civil français, VII.I, Parijs, Larose, 1905, nr. 658; C. AUBRY en C. RAU, Cours de droit civil français, IX, 1917, 444-445, §606ter; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, IX, Brussel, Bruylant, 1974, nr. 408; A. VASTERAVENDTS, Praktisch handboek van erfrecht, Brussel, Larcier, 1975, 133; R. BOURSEAU, Les droits successoraux du conjoint survivant, Brussel, Larcier, 1982, 66; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH, K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 641, nr. 1358; R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek burgerlijk recht, IV, Antwerpen, Intersentia, 2010, 317, nr. 454; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 833, nr. 1583; P. DELNOY, Les libéralités et les successions, Brussel, Larcier, 2013, 345, nr. 227; I. VANSTRAELEN, "Commentaar bij art. 768 BW" in Comm.Erf. 2002, losbl.
(4)J. VAN BIERVLIET, Cours de droit civil, I en II, A. Uytspruyst-Dieudonné, 1921, 129, nr. 145; A. KLUYSKENS, Beginselen van het burgerlijk recht, II, Antwerpen, Standaard, 1954, 111, nr. 80; L. BARRETTE, "Le droit de l'Etat sur les successions en déshérence", RGEN 1956-57, 10, nr. 6; A. GOEGEBUER; "Successiebelasting en heerloze nalatenschappen: ontspringt de staat de dans?", Not.Fisc.M. 2002, (141), 143; E. WALLEMACQ, "Des successions en déshérence et de l'évidence trompeuse du droit de souveraineté de l'Etat en matière de succession en déshérence", RGEN 2014, (166), 181.
(5) Pand.b tw Déshérence, nr. 16; RPDB tw. Successions, 163, nr. 292; C. DEMOLOMBE, Cours de code Napoléon, XIV, Parijs, Durand, 1857, 61, nr. 60; F. LAURENT, Cours élémentaires de droit civil, IX, Brussel, Bruylant,1873, 522, nr. 454; L. BARETTE, "Le droit de l'État sur les successions en déshérence" RGEN 1956-57, 15, nr. 9; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 390, nr. 390. Contra: G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité théorique et pratique de droit civil français, VII.II, Parijs, Larose, 1905, 20, nr. 980.
(6) Art. 190.4 van boek 4 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
(7) Verslag, Parl.St.Senaat 2006-06, nr. 343.

 

 

 

Gerelateerd

Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217