Het gedrag van een kredietgever bij het verlenen en handhaven van kredieten, bij het weigeren van het herschikken van kredieten en bij het verstrekken van de nodige informatie aan de kredietverlener en aan de borgen en haar loyauteitsverplichting, moeten worden beoordeeld in functie van het gedrag van een normaal voorzichtige en redelijke bankier, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.
Bij het toekennen en handhaven of weigeren van een krediet beschikt de bankier over een beoordelingsvrijheid. Het is slechts indien zijn beslissing kennelijk afwijkt van deze van een normaal voorzichtige en redelijke bankier in dezelfde concrete omstandigheden, dat een fout in zijn hoofde aanwezig kan worden geacht.
Bij deze beoordeling mag de rechter geen rekening houden met gebeurtenissen die zich nadien hebben voorgedaan en die de bankier op het ogenblik van de krediettoekenning en -handhaving niet kon en moest kennen.
(R.V., E.V, H.K. / KBC Bank NV)
(Advocaten: Mr. E. Pringuet, Mr. L. Dossche loco Mr. T. Van Maldergem en Mr. D. Bracke loco Mr. D. Blommaert)
Gelet op het vonnis dat, na tegenspraak, op 11 december 2009 werd uitgesproken door de rechtbank van koophandel te Brussel, beslissing waarvan geen akte van betekening wordt overgelegd.
Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep dat, tijdig en regelmatig naar de vorm, op 12 april 2010 werd neergelegd op de griffie van het hof.
Benoot, J., « De onderzoeksplicht van de kredietgever: een evolutie in de maak? », R.A.B.G., 2014/16, p. 1133-1137