Wanneer een aannemer betaling vordert voor overeengekomen werken en de opdrachtgever aanvoert dat de werken of een gedeelte ervan niet door de aannemer werden uitgevoerd, komt het, in beginsel, aan deze laatste toe te bewijzen dat hij de werken heeft uitgevoerd.
(M.V. NV / H.H. NV - Rolnr.: C.14.0470.N)
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 28 maart 2014.
II. Cassatiemiddel
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. Krachtens artikel 1315, eerste lid Burgerlijk Wetboek moet hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan daarvan bewijzen.
Hij die “enkel het behoud van een toestand in strijd met de openbare orde nastreeft” (Cass. 2 april 1998, Arr.Cass. 1998, 407, P&B 1998, 129, RW 1998-99, 502, noot, T.Not. 2003, 460, TBBR 1999, 251, noot D. Simoens; Cass. 7 oktober 2003, TROS 2004, 273, noot D. Lindemans) of diegene die “een onrechtmatig voordeel nastreeft” (Cass. 2 maart 2006, TBH 2007, 253, noot H. De Wulf, NJW 2006, 703, Pas. 2006, 483, RW 2007-08, 487, noot; Cass. 20 februari 2009, AR C.07.0217.N, www.cass.be), heeft geen rechtmatig belang.