Een vals stuk zoals bedoeld in artikel 197 Strafwetboek is een door de wet beschermd geschrift waarin, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de waarheid op een bij de wet bepaalde wijze is vermomd, terwijl hieruit een nadeel kan ontstaan.
Een door de wet beschermd geschrift is een geschrift dat in zekere mate tot bewijs kan strekken, dit is zich aan het openbaar vertrouwen opdringen, zodat de overheid of particulieren die ervan kennis nemen of aan wie het wordt voorgelegd, kunnen overtuigd zijn van de waarachtigheid van de rechtshandeling of van het rechtsfeit in dat geschrift vastgelegd of kunnen gerechtigd zijn daaraan geloof te hechten
Cass. 14/06/2016, juridat, AR P15.1042
Valsheid in burgerlijke procedures:
Uittreksel uit het gerechtelijk wetboek
Afdeling IV. Valsheidsprocedure.
Eerste onderafdeling Algemene bepalingen.
Art. 895. Tegen valsheid kan worden opgekomen bij een hoofdvordering of bij een tussenvordering.
De rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, is bevoegd om uitspraak te doen in de valsheidsincidenten die opkomen in de voor hem gebrachte geschillen.
Art. 896. De valsheidsvordering moet de middelen inzake valsheid nauwkeurig opgeven.
Zij wordt ontvangen, ook al is omtrent het van valsheid betichte stuk een schriftonderzoek ingesteld en al is het voor erkend en echt gehouden.
Art. 897. In geval van een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken stelt de rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, zijn uitspraak hierover uit, indien geen uitspraak kan worden gedaan zonder rekening te houden met het van valsheid betichte stuk.
Art. 898. In geval van een hoofdvordering of een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken beveelt de rechter de partijen voor hem te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaten, en gelast hij de verweerder het van valsheid betichte stuk over te leggen.
De griffier zendt de oproeping aan de partijen bij gerechtsbrief.
Art. 899. Indien de verweerder niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig is opgeroepen, kan de rechter, na tegen hem verstek te hebben verleend, beslissen dat het van valsheid betichte stuk niet kan worden ingeroepen tegen de eiser.
Art. 900. Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich niet van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, geeft de rechter aan de eiser akte daarvan en doet hij proces-verbaal opmaken.
De kosten van de vordering of van het tussengeschil blijven in dat geval ten laste van de eiser.
Art. 901. Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, parafeert de rechter het stuk en beveelt hij dat het op de griffie zal worden neergelegd. Hij doet de griffier de processen-verbaal opmaken, die hij samen met hem en de partijen ondertekent.
Art. 902. De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen, indien hem blijkt dat zij zonder meer kan worden berecht.
Anders besluit de rechter tot alle dienstige onderzoeksmaatregelen, die hij zelf verricht of onder zijn leiding doet verrichten overeenkomstig de bepalingen betreffende het schriftonderzoek.
Art. 903. Ingeval het van valsheid betichte stuk in minuut verleden is, beveelt de rechter aan de verweerder of aan de bewaarder van de minuut het stuk neer te leggen op de griffie of op een andere plaats, door hem aangewezen voor het verrichten van de onderzoeksmaatregelen die hij heeft bevolen.
De rechter bepaalt de termijn voor die neerlegging.
Is de minuut in handen van een openbaar bewaarder, dan wordt zij vooraf gefotografeerd en een fotografische afdruk, op de kant waarvan de griffier melding maakt van de valsheidsvordering, wordt met het origineel vergeleken door de voorzitter van de rechtbank, die daarvan proces-verbaal opmaakt; de afdruk wordt door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats ervan te treden totdat over de valsheid vonnis gewezen is en hij mag daarvan grossen en uitgiften afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt.
De rechter schrijft alle maatregelen voor betreffende de afdrukken die gelegd worden in de plaats van de minuten of van de originelen totdat de stukken zijn teruggeleverd, alsmede alle andere maatregelen betreffende het afgeven van grossen of uitgiften, onder verplichting om daarvan melding te maken in het proces-verbaal.
De kosten van de kopie worden door de eiser inzake valsheid aan de bewaarder terugbetaald volgens de begroting van de rechter.
Art. 904. Indien de rechter het stuk vals verklaart, maakt de griffier melding van het vonnis op de kant van het vals verklaarde stuk. Van deze kanttekening wordt proces-verbaal opgemaakt.
De rechter die het stuk vals verklaart, beveelt de inbeslagneming ervan.
Dat stuk wordt, met een afschrift van het vonnis van valsverklaring, door de griffier binnen vijftien dagen na de dagtekening van dat vonnis, aan de procureur des Konings gezonden.
Art. 905. De eiser inzake valsheid die in het ongelijk wordt gesteld, kan bij het vonnis over de vordering worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.
Art. 906. Afstand of dading betreffende een valsheidsprocedure moet, op straffe van nietigheid, worden gehomologeerd door de rechter voor wie de valsheidsvordering aanhangig is, het openbaar ministerie gehoord.
Onderafdeling 2. Procedure inzake valsheidsincident vóór het Hof van Cassatie.
Art. 907. Het is iedere partij in een cassatiegeding toegelaten om een in dit geding regelmatig overlegd stuk van valsheid te betichten, wanneer de valsheid ten onrechte verwerping of toewijzing van de voorziening ten gevolge kan hebben.
In het cassatiegeding kunnen alleen die stukken van valsheid worden beticht waartegen zulke betichting niet mogelijk is geweest vóór het gerecht in hoogste feitelijke aanleg of waarvan de valsheid geen grond kan opleveren voor herroeping van het gewijsde.
Art. 908. De valsheidsvordering wordt ingesteld bij verzoekschrift, ondertekend door de partij en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor haar optreedt in het geding.
Het verzoekschrift wijst nauwkeurig het van valsheid betichte stuk aan en vermeldt de aangevoerde middelen inzake valsheid.
Het verzoekschrift wordt vóór de indiening betekend aan de verweerder in de valsheidsprocedure, met aanmaning om binnen de bij de wet bepaalde termijn te verklaren of hij zich van het van valsheid betichte stuk wil bedienen, en met dagvaarding om voor het hof te verschijnen ten einde te horen beslissen over de gegrondheid van de valsheidsvordering.
Art. 909. Binnen vijftien dagen te rekenen van de betekening van het verzoekschrift geeft de verweerder in de valsheidsprocedure zijn antwoord te kennen door afgifte op de griffie van een verklaring, welke ondertekend is door hem en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor hem optreedt in het geding, en welke vooraf betekend is aan de eiser.
Art. 910. Indien de verweerder in de valsheidsprocedure niet antwoordt binnen de bij de wet bepaalde termijn, of verklaart zich niet van het van valsheid betichte stuk te willen bedienen, beveelt het hof dat het stuk uit het geding wordt gehouden.
Ingeval de verweerder verklaard heeft zich niet van het van valsheid betichte stuk te willen bedienen, wordt de eiser veroordeeld in de kosten van het tussengeschil.
Art. 911. Inden de verweerder verklaart zich te willen bedienen van het stuk, doet het hof uitspraak over de toewijsbaarheid van de vordering, de opmerkingen van de advocaten gehoord.
Indien het hof de vordering afwijst, veroordeelt het bij hetzelfde arrest de eiser tot de kosten van het tussengeschil.
Indien het hof het verzoekschrift ontvangt en de vordering toewijst, verwijst het bij hetzelfde arrest de partijen naar een gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als het gerecht dat de door de cassatievoorziening bestreden beslissing heeft gewezen.
Art. 912. Ingeval het hof de vordering toewijst, stelt het de uitspraak op de cassatievoorziening uit, totdat over het tussengeschil een eindbeslissing is gegeven.
Art. 913. Het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, doet uitspraak op de valsheidsvordering in de vorm bepaald bij de artikelen 898, 899 en 902 tot 906.
Art. 914. Een uitgifte van de beslissing van het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, wordt door de griffier aan de griffie van het Hof van Cassatie gezonden om bij het dossier van het oorspronkelijke cassatiegeding te worden gevoegd.
• Cassatie 07/03/2002
Samenvatting:
De rechter vermag, zonder dat een schriftonderzoek is bevolen, te beslissen over de echtheid van het geschrift dat is ontkend door degene tegen wie het is ingeroepen, op grond dat hij daartoe voldoende zekerheid heeft door de overgelegde feitelijke gegevens en hun bewijswaarde.
uittreksel uit het arrest:
Tweede middel
Overwegende dat artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een onderhandse akte die erkend is door degenen tegen wie men zich daarop beroept, of die door de wet voor erkend wordt gehouden, tussen de ondertekenaars van de akte en tussen hun erfgenamen en rechtverkrijgenden dezelfde bewijskracht heeft als een authentieke akte;
Dat artikel 1324 van dit wetboek bepaalt dat in geval een partij haar geschrift of haar handtekening ontkent, een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan wordt bevolen;
"Overwegende dat de rechter, zonder dat een schriftonderzoek overeenkomstig de artikelen 883 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek is bevolen, vermag te beslissen over de echtheid van het geschrift dat is ontkend door degene tegen wie het is ingeroepen, op grond dat hij daartoe voldoende zekerheid heeft door de overgelegde feitelijke gegevens en hun bewijswaarde..."
Uit de artikelen 193, 196 en 197 Sw. en de artikelen 21, 22 en 23 van de Voorafgaande Titel Sv., blijkt dat de misdrijven van valsheid in geschriften en het gebruik van valse stukken als één misdrijf worden beschouwd dat blijft voortduren zolang het door de beginhandeling beoogde en gerealiseerde doel blijft bestaan, ofschoon geen nieuwe positieve handelingen worden gesteld door wie dan ook, en waarbij de verjaring van de strafvordering voor beide misdrijven pas begint te lopen zodra dat doel niet meer bestaat. Arbitragehof 21 december 2005, RW 2008-2009, 1074.
Ondertekening ne varietur (opdat het niet veranderd werd) wordt vermeld op devan valsheid betichte stukken door de politieambtenaar met de bevoegdheid van officier van gerechtelijke politie, door de verdachte, de griffier, en door de eventuele burgerlijke partij en eventuele openbare ambtenaar. Deze procedure voorzien in artikel 448 van het wetboek van strafvordering.
Schrijfproef
De schrijfproef wordt geregeld door artikel 461 van het wetboek van strafvordering (zie verder).bij de schrijfproef wordt niet alleen het handschrift vergeleken maar ook nagegaan of de verdachte dezelfde soort schrijffouten maakt. Om te vermijden dat de verdachte zijn geschrift zou veranderen, wordt hem meestal verzocht om meerdere bladzijden tekst te schrijven waarbij hij aangemaand wordt sneller en sneller te schrijven. Ook het gedrag van de verdachte wordt tijdens de schrijfproef geobserveerd, zo wordt de snelheid van het schrijven genoteerd, het feit of hij al dan niet rustig is dan wel nerveus en in het algemeen hoe hij reageert op de schrijfproef. Een verdachte wordt ook vaak meermaals geconfronteerd met een verzoek tot een schrijfproef. Zo kan hij maanden nadien tijdens een bijkomend verhoor gevraagd worden om opnieuw een schrijf proef af te leggen. Aan een verdachte zal bovendien gevraagd worden om bijkomend materiaal voor te leggen waarin zijn handschrift voorkomt als schriftvergelijkingsmateriaal.
Rechtspraak:
Een valse ongevalsaangifte maakt valsheid in geschrifte uit:
• Cass. 20 september 2005, RW 2007-2008, 1541.
Overwegende dat de appelrechters oordelen dat een onjuiste aangifte van een schadegeval bij een verzekeringsmaatschappij in de regel geen strafbare valsheid in geschriften oplevert, althans wanneer de (on)juistheid van de aangifte door de verzekeringsmaatschappij kan worden gecontroleerd en verder oordelen dat de verzekeringsmaatschappij te dezen de aangifte gemakkelijk kon controleren en zulks trouwens heeft gedaan en de verweersters zich dus niet schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschriften;
Overwegende dat private geschriften als beschermde geschriften te beschouwen zijn, derhalve onder toepassing vallen van de art. 193 en 196 Sw., wanneer ze in een zekere mate tot bewijs kunnen dienen van wat erin wordt vermeld of vastgesteld en in rechte gevolgen kunnen hebben, dit is dat ze door het gebruik waarvoor ze worden geredigeerd, derden nadeel kunnen berokkenen en wegens hun inhoud of vorm door de gemeenschap als waar mogen worden beschouwd;
Overwegende dat, indien weliswaar alleenstaande beweringen geen strafbare valsheid in geschrifte opleveren, zulks anders is wanneer die beweringen een geheel uitmaken met documenten die een juridische draagwijdte hebben;
Dat te dezen, zoals blijkt uit de omschrijving van de telastlegging A, het niet gaat om beweringen zonder meer, maar om een geschrift dat aan deze beweringen een schijn van waarachtigheid moest geven en dat werd opgesteld en gebruikt om van eiseres vergoeding van de bij het ongeval opgelopen schade te verkrijgen, overeenkomstig art. 19 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;
Overwegende dat de aangifte van een schadegeval in het maatschappelijk verkeer als bewijs kan gelden van rechtshandelingen of van rechtsfeiten die ze vaststelt, en van aard kan zijn nadeel te berokkenen, derhalve een beschermd geschrift is dat onder de toepassing valt van art. 193 en 196 Sw.; dat het feit dat de verzekeringsmaatschappij deze aangifte kan controleren, hieraan niet afdoet;
Dat de appelrechters die anders oordelen, hun beslissing niet naar recht verantwoorden;
• Cass. 26 november 2008 (juridat):
Wanneer de inverdenkinggestelde wordt verweten dat hij aan de vervalsing en aan het gebruik van stukken op grond waarvan een lening werd toegestaan, had deelgenomen, maakt het feit dat de schuldenaar een gedeelte van het ontleende kapitaal niet terugbetaalt, noch het gebruik van de valse stukken uit die werden opgemaakt met het oog op het verkrijgen van die lening, noch de voortzetting van dat gebruik.
• Cass. 13 januari 2009 P.2008.0882.N (juridat):
Het gebruik van een vals stuk is de materiële gedraging van het aanwenden van de akte of het stuk om er een bepaald doel mee te bereiken; deze aanwending moet van dien aard zijn dat ze een middel kan zijn om uitwerking te geven aan de valsheid (1). (1) Cass., 13 mei 2008, AR P.08.0167.N, A.C., 2008, nr 287; VAN DYCK, S., Valsheid in geschriften en gebruik van valse geschriften, Intersentia, Antwerpen, 2007, 573-607 (inz. 602); VANDROMME, S., "De verjaring van de strafvordering bij collectieve misdrijven en bij valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken", N.C., 2006, 120-121.- Artt. 193, 196, 197, 213 en 214 Strafwetboek
• Cassatie 14/12/2010, AR P.10.1079.N Juridat
Samenvatting:
Er is geen valsheid in geschrifte wanneer het geschrift slechts bewijswaarde heeft na aanvaarding ervan door de geadresseerde; dit is niet het geval wanneer controle van de in het geschrift voorkomende vermeldingen door de bestemmeling onmogelijk is of deze controle door toedoen van de uitreiker onmogelijk werd gemaakt (
Zie ookCass., 25 okt. 1988, AR 2183, A.C., 1988(89), n° 112; Cass., 19 sept. 1995, AR P.94.0377.N, A.C., 1995, n° 388.
Tekst van het arrest:
Nr. P.10.1079.N
R. V.
burgerlijke partij,
eiser,
met als raadsman mr. Luc Savelkoul, advocaat bij de balie te Hasselt,
tegen
J. G.
beklaagde,
verweerder.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 12 mei 2010.
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
Raadsheer Luc Van hoogenbemt heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Middel
1. Het middel voert schending aan van artikel 196 Strafwetboek: valsheid in geschrifte is een aflopend misdrijf; of een geschrift beschermd is, moet vaststaan op het ogenblik van de vervalsing ervan en is niet afhankelijk van de beslissing van de bestemmeling om de factuur te aanvaarden dan wel te weigeren; te dezen moet de factuur in elk geval als een beschermd geschrift worden beschouwd omdat zij zowel aan de eiser als aan derde schade heeft aangericht.
2. Er is geen valsheid in geschrifte wanneer het geschrift slechts bewijswaarde heeft na aanvaarding ervan door de geadresseerde. Dit is evenwel niet het geval wanneer controle van de in het geschrift voorkomende vermeldingen door de bestemmeling onmogelijk is of deze controle door toedoen van de uitreiker onmogelijk werd gemaakt.
Een aan de schuldenaar gerichte factuur kan bijgevolg niet worden aangemerkt als een strafbare valsheid, wanneer de bestemmeling de juistheid van de daarin vermelde gegevens kan nagaan.
3. Valsheid in geschrifte is een aflopend misdrijf. De latere aanvaarding of weigering van de factuur heeft niet tot gevolg dat zulk geschrift dat op het moment van de eventuele waarheidsvermomming, te weten vóór de controle ervan, geen maatschappelijke bewijswaarde had, alsnog een strafrechtelijk beschermd geschrift wordt.
In zoverre faalt het middel naar recht.
4. De appelrechters stellen onaantastbaar vast dat de eiser niet geloofde dat de litigieuze factuur zich zou opdringen aan het openbaar vertrouwen, wat "blijkt uit het feit dat de eiser nazicht deed of de inhoud van de factuur overeenstemde met de waarheid, ze als onwaar of vals beschouwde en ze daarom tijdig protesteerde en niet betaalde".
Aldus verantwoorden zij hun beslissing naar recht.
In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.
5. Voor het overige verplicht het middel het Hof tot een onderzoek van feiten waarvoor het niet bevoegd is.
In zoverre is het middel niet ontvankelijk.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiser in de kosten.
Bepaalt de kosten op 192,38 euro waarvan de eiser 36,66 euro verschuldigd is.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer
Rechtsleer:
• Geert Delrue, Valsheid in geschrifte
• Silvia Van Dyck, Valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken, Intersentia 2007