Een wet van openbare orde kan als volgt gedefinieerd worden:
«Een wet is van openbare orde als ze de essentiële belangen van de Staat of van de Gemeenschap betreft of wanneer ze, in privaatrecht, de juridische grondslag bepaalt waarop de economische of morele orde van de gemeenschap rust» (Cass., 8 december 1948, Pas., 1948, I, 699; Cass., 14 januari 1954, R.C.J.B., 1954, 251, noot P. De Harven).
De niet-retroactiviteit van de wet is het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk de wet geen terugwerkende kracht heeft, dat onder meer is neergelegd in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, is de wet onmiddellijk van toepassing op alle gevolgen van onder de vroegere wet ontstane toestanden zie Cass. 18 juni 2003, P.03.0534.F; 2 mei 1994, A.C. 1994, nr. 212
De wet is niet enkel toepasselijk op toestanden die vanaf haar inwerkingtreding ontstaan, maar ook op de toekomstige gevolgen van de onder het stelsel van de vroegere wet ontstane toestanden en die aanhouden of voortduren onder vigeur van de nieuwe wet. Zie Cass. 19 februari 1987, A.C. 1986-87, nr. 361.
Een wet die de openbare orde raakt heeft terugwerkende kracht.
Hof van Cassatie, 1e Kamer – 1 oktober 2010, RW 2012-2013, 500
AR nr. C.09.0512.N
Vlaamse Milieumaatschappij t/ A.O.A.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 13 mei 2009 gewezen door de vrederechter van het tweede kanton te Aalst.
…
III. Beslissing van het Hof
...
Middel
…
Krachtens art. 49 van de Programmawet van 9 juli 2004 moet het dwangbevel worden geïnterpreteerd als een verjaringstuitende akte in de zin van art. 2244 BW, zelfs indien de belastingschuld geen zeker en vaststaand karakter heeft.
Deze wetsbepaling moet door de rechter met terugwerkende kracht worden toegepast overeenkomstig de bedoeling van de wetgever.
Uit de parlementaire voorbereiding van deze wetsbepaling blijkt immers dat de wetgever de bedoeling had door middel van een maatregel met terugwerkende kracht de rechten van de Schatkist te vrijwaren in de nog hangende procedures waarin de betwiste belasting dreigde te verjaren of de verjaring reeds was ingetreden.
5. Door te oordelen dat art. 49 van de Programmawet van 9 juli 2004 slechts beperkt retroactief geldt doordat zij enkel van toepassing is wanneer de verjaring nog niet vaststond op het ogenblik van haar inwerkingtreding, schendt het bestreden vonnis deze wetsbepaling.
Het middel is gegrond.