De ontbinding in der minne van een handelshuurcontract voor de exploitatie van een nachtwinkel wegens het niet bekomen van een nacxhtwinkel maakt het begrijpelijk dat de huurder overgaat tot opzegging van de handelshuur.
De eis van de verhuurder tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding (wederverhuringsvergoeding) van zes maanden huur vormt rechtsmisbruik en is strijdig met de uitvoering te goede trouw. Het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten, dat is vastgelegd in art. 1134, derde lid BW, verbiedt een partij immers misbruik te maken van de rechten die de overeenkomst haar toekent.
Rechtsmisbruik bestaat in het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en zorgvuldig persoon. De rechter moet de verhouding onderzoeken tussen het voordeel dat de houder van dat recht heeft beoogd of verkregen en de schade die aan de andere partij wordt berokkend. Bij de beoordeling van de voorhanden zijnde belangen moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak (Cass. 19 maart 2015, RW 2016-17, 225).
De verhuurder had gedurende zes maanden de mogelijkheid om zijn handelspand opnieuw te huur te stellen. Daarbij komt dat de eerste driejarige periode verstrijkt op 6 juli 2017. Door een opzegtermijn van zes maanden te aanvaarden en bovendien een wederverhuringsvergoeding van zes maanden te eisen, oefent de verhuurder zijn recht uit op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en zorgvuldig verhuurder en staat het voordeel voor de verhuurder in wanverhouding tot het nadeel voor de huurder. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de verhuurder niet kon voorzien dat hij een in de loop van de handelshuur vereiste vergunning voor een nachtwinkel niet zou verkrijgen.
A.P. t/ BVBA S. en B.
...
3. De feiten
A.P. had met de BVBA C.I. te Hasselt op 6 juni 2011 een handelshuurovereenkomst gesloten voor zijn handelspand te 3600 Genk, (...). Deze handelshuur ging in op 1 juni 2011 en werd gesloten voor negen jaar. Haar zaakvoerder A.I.C. had op 20 juni 2011 de huurwaarborg van 1.275 euro geplaatst op de bankrekening bij de NV KB (...). De BVBA C.I. had dit handelspand vanaf 6 juni 2011 onderverhuurd aan de BVBA S. en broer.
• Revue trimestrielle de droit familial [RTDF] ANDRE-DUMONT, A.-P.; Note sous cassation 2015, n° 4, p. 970-973.
• Rechtskundig Weekblad [RW] TERMONIA, Anne; Noot 'Rechtsdwaling als oorzaak van de dwaling betreffende de oorzaak' 2013-14, nr. 9, p. 342-346.
Bedrog is meer dan een loutere verkeerde voorstelling.
Bedrog veronderstelt het bewijs van kunstgrepen of listen die door de wederpartij werden aangewend om een partij een verkeerde voorstelling van zaken op te verschaffen dan wel middels kunstgrepen of listen een partij tot contracteren te bewegen.
Dwaling daarentegen
resulteert in de nietigheid van een overeenkomst, onder volgende cumulatief te vervullen voorwaarden:
[1] de dwaling moet bestaan op het ogenblik van de contractsluiting,
[2] de dwaling moet de zelfstandigheid betreffen van de zaak waarover de overeenkomst
[3] de dwaling moet verschoonbaar zijn voor de dwalende partij. Een dwaling is ondermeer niet verschoonbaar indien de dwalende partij zich niet voldoende geïnformeerd heeft alvorens zijn toestemming te geven.
Rechtsleer
C.L. Vernietiging overeenkomst wegens dwaling: verschoonbaarheid versus informatieplicht, NJW 2011, 581