Een schadelijder kan tegen een nabuur die het evenwicht heeft verbroken een rechtsvordering instellen op grond van art. 544 BW, zelfs als de schade door de fout van een derde is veroorzaakt (Cass. 25 juni 2009, RW 2010-11, 1645, noot T. De Bie). Hiertoe is wel vereist dat de daad of de gedraging van de derde hoorde bij de werkzaamheden die de nabuur heeft toegestaan, zodat deze hieraan schuld heeft. De fout van de aannemer moet dus inherent zijn aan de door de bouwheer verleende opdracht (V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Mechelen, Wolters Kluwer, 2014, 242).
De vraag rijst hoe deze toepassingsvoorwaarde begrepen moet worden. De rechtbank is van oordeel dat dit betekent dat de bouwheer aansprakelijk is voor daden van de aannemer of de onderaannemer die gesteld zijn in het kader van de opdracht die zij rechtstreeks (de hoofdaannemer) of onrechtstreeks (de onderaannemer) van de bouwheer ontvangen hebben. In die zin volgt de rechtbank niet het vonnis van de (toenmalige) Rechtbank van Koophandel te Kortrijk van 30 september 2005. In dit vonnis oordeelde de rechtbank o.m. dat het beschadigen van ondergrondse kabels niet inherent is aan werken in de ondergrond. Voorts oordeelde de rechtbank dat er bezwaarlijk kan worden geoordeeld dat de bouwheer aan de aannemer de opdracht gegeven had tot het verrichten van strafrechtelijke feiten (nl. het beschadigen van ondergrondse kabels). Een dergelijke rechtspraak zou betekenen dat zodra de aannemer een fout heeft begaan, de bouwheer nooit aansprakelijk kan worden gesteld. Een bouwheer wordt immers principieel geacht om nooit de opdracht tot fouten te hebben gegeven. Dit zou de leer van de bovenmatige burenhinder compleet uithollen.
CBVA I. t/ BVBA W.-P., BVBA I.W.P. en NV de W.
BVBA B.B. t/ NV N.AB. in vereffening
...
2. Relevante feitelijke gegevens en standpunt van de partijen
2.1. I.P. en De W. zijn/waren eigenaar van een perceel gelegen te (...). Bij overeenkomst van 1 juni 2010 hebben zij aan N. een recht tot bouwen verleend.
Op 14 januari 2011 heeft N. een aannemingsovereenkomst gesloten met B. Deze overeenkomst had blijkbaar betrekking op het oprichten van een nieuwbouw, zijnde residentie M.
• Maarten SOMERS, Overheid, burenhinder en het algemeen belang –- naar een meer concrete toetsingsnorm?, RABG 2011, 11, 761
• A. Van Hoe, Burenhinder veroorzaakt door een aannemer: de aanhouder wint (volledig), RABG 2011/11
• Emilie De Naere, De toerekenbaarheid in de burenhinder verder verfijnd, RABG 2011/11, 745
zie ook Cass. 24/03/2016, C.15.0308.N, juridat
"...Artikel 544 Burgerlijk Wetboek kent aan elke eigenaar het recht toe om op een normale wijze van zijn zaak het genot te hebben.
De eigenaar van een pand die door een daad, een verzuim of eender welke gedraging het evenwicht tussen de eigendommen verbreekt door aan een naburige eige-naar hinder op te leggen die de gewone ongemakken van het nabuurschap over-treft, is een rechtmatige en passende vergoeding tot herstel van het verstoorde evenwicht verschuldigd. "
De abnormale vatbaarheid van het pand van de naburige eigenaar heeft slechts een weerslag op de rechtmatige en passende vergoeding, wanneer de rechter vaststelt dat zonder de daad, het verzuim of het gedrag van de veroorzaker van de hinder die de gewone ongemakken van het nabuurschap overtreft, die hinder zich niet zou hebben voorgedaan zoals hij in concreto is ontstaan.
2. De appelrechters oordelen dat het verbreken van het evenwicht tussen de er-ven niet het gevolg is geweest van enig voorbeschikt karakter van het goed van de verweerders, maar wel van de op vraag van de eiseres uitgevoerde afbraakwerken.
Zij oordelen aldus dat de hinder zich zonder de afbraakwerken niet zou hebben voorgedaan zoals hij in concreto is ontstaan.
Door aldus te oordelen verantwoorden zij hun beslissing naar recht en laten zij het Hof toe zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen.
De appelrechters oordelen dat het verbreken van het evenwicht tussen de er-ven niet het gevolg is geweest van enig voorbeschikt karakter van het goed van de verweerders, maar wel van de op vraag van de eiseres uitgevoerde afbraakwerken.
Zij oordelen aldus dat de hinder zich zonder de afbraakwerken niet zou hebben voorgedaan zoals hij in concreto is ontstaan.
Door aldus te oordelen verantwoorden zij hun beslissing naar recht en laten zij het Hof toe zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen.
Het middel kan niet worden aangenomen.
Tweede middel
3. Artikel 544 Burgerlijk Wetboek verleent aan iedere eigenaar het recht om op een normale wijze van zijn zaak te genieten.
4. De eigenaar van een onroerend goed die door een daad, een verzuim of een-der welke gedraging het evenwicht tussen de eigendommen verbreekt door aan de naburige eigenaar een stoornis op te leggen die de normale lasten uit het nabuur-schap overschrijdt, is hem een rechtmatige en passende compensatie verschuldigd, tot herstel van het verstoorde evenwicht.
5. In zoverre het middel ervan uitgaat dat de rechter de compensatie slechts naar billijkheid kan ramen, op voorwaarde dat hij vaststelt dat hij in de onmoge-lijkheid verkeert om de compensatie op een andere wijze te ramen, faalt het naar recht."
Rechtspraak
• Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, p. 915, conclusie adv.-gen. Mahaux, Arr.Cass. 1960, 722, RCJB 1960, 257, noot J. DABIN
• Antwerpen 18 januari 1999, TBBR 1999, 661; Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERINE; Cass. 10 april 1981, Pas. 1981, I, p. 906, Arr.Cass. 1980-81, 930, concl. proc.-gen. Dumon, RW 1981-82, noot B. MAES, JT 1982
• Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943, JLMB 1991, 1029, noot P. HENRY, Pas. 1991, I, p. 827, concl. adv.-gen. Liekendael, RW 1991-92, 463
• Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, p. 521;
• Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, p. 1049;
• Gent 17 november 2006, TBBR 2009, 290, (zuivere evenwichtsleer)
• Cass. 24 november 1994, Arr.Cass. 1994, 1016; Antwerpen 28 juni 2005, TMR 2006, 349; Gent 25 februari 1997, AJT 1997-98, 54.
• Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, p. 1177;
• Cass. 25 juni 2009, TBO 2010, 166;
• Cass. 24 april 2003, RCJB 2006, 735 met noot
• Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, p. 1177;
• Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, p. 934; B
• Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, p. 934;
Rechtsleer:
• S. STIJNS en H. VUYE, “Burenhinder, openbare werken, overheden, het ‘beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten’ en de verplichting tot compensatie: meanders in de rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2001, 331-338
• F. BAUDONCQ, “De toetsingsnorm bij burenhinder uit overheidswerken” (noot onder Rb. Brugge 12 april 2000), Not.Fisc.M. 2003, 235-238
• P. VITS, “De foutloze aansprakelijkheid van de overheid voor abnormale burenhinder uit openbare werken” (noot onder Cass. 24 november 1994), R. Cass. 1995, 95.
• P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1435-1436;
• B. DUBUISSON, V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK en G. GATHEM, LA RESPONSABILITÉ CIVILE. CHRONIQUE DE JURISPRUDENCE 1996-2007, Volume 1, Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, 288;
• J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1191;
• P. LECOCQ, “Troubles de voisinage. Synthèse et actualités” in P. LECOCQ (ed.), Chronique de jurisprudence en droit des biens, Luik, Anthémis, 2008, (89) 103;
• O. JAUNIAUX, “Théorie des troubles de voisinage et professionnels de la construction”, Les troubles de voisinage. Quatre points de vue, Louvain-la-Neuve, 2007, 92-95;
• J.-F. ROMAIN, “La théorie des troubles de voisinage: un principe général du droit en équilibre, mais non en expansion, reconsidéré à la lumière de la théorie des principes généraux du droit” (noot onder Cass. 24 april 2003), RCJB 2006, (735) 763-768;
• N. VERHEYDEN-JEANMART en P. COPPENS, “Examen de jurisprudence. Les biens (1989-1998)”, RCJB 2000, (291) 336-338, nr. 119;
• J. HANSENNE, LES BIENS, T. II, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1996, 791-792;
• J. DABIN, “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage” (noot onder Cass. 6 april 1960 (2 arresten)), RCJB 1960, (286) 305. Contra H. VUYE, “Fundamentele regels en recente tendensen inzake burenhinder” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Brussel, Larcier, 2005, (1) 5-7;
• S. STIJNS en H. VUYE, Buren hinder, Antwerpen, Kluwer, 2000, 294-297: “De vraag of iemand al dan niet een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent is immers veelal een feitenkwestie, dan wel een principevraag. De rechter moet nagaan of de aannemer, op het ogenblik dat de hinder werd veroorzaakt, al dan niet beschikte over een attribuut van het eigendomsrecht.”; (in gelijkaardige zin) L. CORNELIS, BEGINSELEN VAN HET BELGISCHE BUITENCONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT. DE ONRECHTMATIGE DAAD, Antwerpen, Maklu, 1989, 676.
•. P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1429; J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1171;
• E. VAN DE VELDE, Burenhinder, Antwerpen, Kluwer, 2001, 15;
• S. STIJNS en H. VUYE, Buren hinder, Antwerpen, Kluwer, 2000, 224-227;
• O. JAUNIAUX, “Théorie des troubles de voisinage et professionnels de la construction”, Les troubles de voisinage. Quatre points de vue, Louvain-la-Neuve, 2007, 97;
• N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falc. 2006-07, (337) 344.
• P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1436;
• J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1176;
• B. DUBUISSON, V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK en G. GATHEM, LA RESPONSABILITÉ CIVILE. CHRONIQUE DE JURISPRUDENCE 1996-2007, Volume 1, Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, 870;
• J.-F. ROMAIN, “La théorie des troubles de voisinage: un principe général du droit en équilibre, mais non en expansion, reconsidéré à la lumière de la théorie des principes généraux du droit” (noot onder Cass. 24 april 2003), RCJB 2006, (735) 768.