Wanneer de wet geen bijzonder bewijsmiddel voorschrijft beoordeelt de rechter in strafzaken onaantastbaar de bewijswaarde van de hem regelmatig overgelegde gegevens waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren; hij mag hierbij rekening houden met alle vermoedens van feitelijke aard die hem de innerlijke overtuiging van de schuld van de beklaagde geven (1) (2). Cass., 3 jan. 1977, A.C., 1977, 472; Cass., 26 maart 1991, AR 4384, nr 400. (2) R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, nrs 1526 en 1527.
De omstandigheid dat de rechter, in een fiscale strafzaak, vermoedens van feitelijke aard put uit het verslag van de gerechtsdeskundige die een tekort aan aangegeven inkomsten afleidt uit een vergelijking met soortgelijke belastingplichtigen zoals dat in het fiscaal recht bestaat, is geen miskenning van het vermoeden van onschuld van de beklaagde.
Nr. P.06.0927.N
H G J M L,
beklaagde,
eiser,
tegen
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 12-14, voor wie optreedt de directeur der directe belastingen, gewestelijke directie Antwerpen, juridische cel, district B, met kantoor te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4 bus 9,
burgerlijke partij,
verweerder,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Van Volsem, F., « Het bewijs in strafzaken door feitelijke vermoedens », R.A.B.G., 2017/1, p. 32-39
Rechtsleer:
• R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer 2014, nr. 2032, p. 867.
• P. Henry, “De l'intime conviction” in Les droits de la défense en matière pénale, Luik, Éditions du Jeune Barreau.
• R. Declercq, Het bewijs in strafzaken, Brussel, Swinnen, 1980, p. 11, nr. 2;
• J. de Codt, “Preuve pénale des infractions”, RPDC 2009, 636;
• D. Holsters, “Over 'in de vlucht' gedane 'vaststellingen' inzake verkeer” in Liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 303, nr. 18.
• P. Traest, Het bewijs in strafzaken, Gent, Mys & Breesch, 1992, nr. 315, p. 175 en nr. 794, p. 407.
• M. Franchimont, A. Jacobs en A. Masset, Manuel de procédure pénale, Brussel, Larcier, 2012, 1158
Het nieuwe artikel 961/1 Ger.W. bepaalt dat wanneer het bewijs door getuigen toegelaten is (dit wil zeggen voor feiten en rechtshandelingen met waarde tot 375 EUR), de rechter van derden verklaringen in schriftelijke vorm mag aannemen die hem inzicht kunnen verschaffen in de betwiste feiten waarvan zij persoonlijk weet hebben. De rechter kan daartoe overgaan uit eigen beweging of op verzoek van een partij. Partijen kunnen ook zelf de verklaringen aanleveren. De rechter moet er over waken dat verklaringen die hem rechtstreeks worden toegezonden, tegensprekelijk werden neergelegd, dus met kennisgeving aan alle partijen in het geding..
De artikelen 961/1, 961/2 en 961/3 Ger.W. zijn niet van toepassing in strafzaken (Cass. 2 april 2014, Arr.Cass. 2014, 876-877).