De dagvaarding voor het gerecht, in de zin van artikel 2244, §1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek is de handeling waarmee een persoon een vordering instelt om het bestaan van een bedreigd recht door het gerecht te doen erkennen.
De dagvaarding in kort geding heeft bijgevolg enkel een stuitende werking als ze een vordering bevat die strekt tot de, desnoods voorlopige, erkenning van het door de verjaring bedreigde recht (1). (1) Het openbaar ministerie oordeelde dat de dagvaarding in kort geding met het oog op het doen nemen van dringende bewarende maatregelen, virtueel de vordering bevatte om dat recht ten gronde te doen erkennen waardoor de verjaring zodoende gestuit wordt.
AR nr. C.16.0021.F
P.L. en N.L. t/ P.V.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis in hoger beroep van de Rechtbank van Eerste Aanleg Henegouwen van 19 december 2014.
...
III. Beslissing van het Hof
Middel
Krachtens art. 2244, § 1, eerste lid BW vormt een dagvaarding voor het gerecht, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting.