De vaste vergoeding, die partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben bedongen tot schadeloosstelling van de verhuurder van diensten, in geval de opdrachtgever (met toepassing van artikel 1794 van het Burgerlijk Wetboek) de aanneming verbreekt, is te aanzien als een tegenprestatie voor de in de overeenkomst vastgelegde mogelijkheid om die overeenkomst eenzijdig te verbreken en is als zodanig geen strafbeding in de zin van artikel 1226 van het Burgerlijk Wetboek (Cass. 22.10.1999 en 30.03.2001).
Dergelijk beding behoort tot de wilsautonomie van de partijen en het komt de rechter in de regel niet toe de verhouding tussen het overeengekomen bedrag en de schade, die door de eenzijdige verbreking kan worden veroorzaakt, te beoordelen. Nu het geen strafbeding betreft, is ook een matiging op grond van artikel 1231 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk.
Enkel kan worden nagegaan of het beding eventueel strijdig is met de openbare orde (artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek), indien zou komen vast te staan dat het litigieuze beding appellante zou toelaten te speculeren op een wanprestatie in hoofde van de wederpartij of haar een winst kan opleveren, die buiten elke verhouding staat tot die welke zij zou behaald hebben in geval van uitvoering van de overeenkomst.
B.V.B.A. X , met maatschappelijke zetel te …. en ingeschreven in het handelsregister te…onder nr. …,
appellante,
tegen
1 B., gepensioneerde wonende te 8000 Brugge, Oostendse Steenweg 81,
2 J., zonder beroep, wonende te 8000 Brugge, Oostende Steenweg 81,
geïntimeerden,
velt het Hof volgend arrest :
Het Hof heeft in openbare terechtzitting de partijen in hun middelen en conclusies gehoord, alsmede de door appellante neergelegde stukken inge-zien.