Een eerste constitutief bestanddeel van de schijnvertegenwoordiging is het voorhanden zijn van een schijnbare vertegenwoordigings-bevoegdheid van de lasthebber die in werkelijkheid over geen of een meer beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikte (A.P.R. Tw Lastgeving B. TILLEMAN p 223 nr 440).
Een tweede constitutief bestanddeel van de schijnvertegenwoordiging is de goede trouw van de derde die zich op de schijnbare vertegenwoordigingsbevoegdheid van de schijnlasthebber beroept. Dit betekent dat de derde niet wist of redelijkerwijze niet kon weten dat de schijnbare vertegenwoordigingsmacht niet beantwoordde aan de realiteit. (o.c. nr 442).
Een derde constitutief bestanddeel is de toerekenbaarheidsvereiste, die impliceert dat de schijn moet teruggaan op een “niet-noodzakelijk foutief” (niet-) handelen van de schijnvertegenwoordigde.(o.c. nr 456).
Tenslotte is voor de toerekening van de handeling van de schijnvertegenwoordiger aan de schijnvertegenwoordigde vereist dat de te goeder trouw zijnde derde schade lijdt als de schijntoestand niet wordt gehonoreerd door degene aan wie de schijn is toe te rekenen (o.c. nr 457) .
Hof van beroep te Gent (11b Kamer)
In de zaak met het rolnummer 2006/AR/3081 van:
O.M., notaris
appellant tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde, op tegenspraak gewezen door de 1e kamer bis dd. 2-10-2006, oorspronkelijk verweerder in gedwongen tussenkomst,
tegen :
1. D.B. M. O. N.,
2. V.A. I. A. I.,
eerste en tweede geïntimeerden,
oorspronkelijk verweerders en eisers in tussenkomst,
3. D. B. O. R. O.,
4. D.B. J.A. N.,