Artikel 1352, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat geen bewijs tegen het wettelijk vermoeden wordt toegelaten wanneer de wet, op grond van dat vermoe-den, bepaalde handelingen nietig verklaart of de rechtsvordering ontzegt, tenzij de wet het tegenbewijs heeft vrijgelaten, en onverminderd hetgeen omtrent de ge-rechtelijke eed en de gerechtelijke bekentenis zal worden bepaald.
Luidens artikel 918 van dat wetboek wordt de waarde in volle eigendom van de goederen die aan een van de erfgerechtigden in de rechte lijn zijn vervreemd, hetzij met last van een lijfrente, hetzij met afstand van het kapitaal, of met voorbe-houd van het vruchtgebruik, aangerekend op het beschikbaar gedeelte; en het overschot, indien er een is, wordt in de massa ingebracht. Deze aanrekening en deze inbreng kunnen niet worden gevorderd door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent en die in deze vervreemdingen hebben toegestemd, noch in enig geval door de erfgerechtigden in de zijlijn.
Die bepaling steunt op het wettelijk vermoeden dat de daarin bedoelde vervreem-dingen, die door de cujus worden toegestaan aan een van zijn erfgerechtigden in de rechte lijn, niets meer en niets minder zijn dan giften die betrekking hebben op de volle eigendom van de vervreemde goederen, maar met vrijstelling van inbreng.
Dat wettelijk vermoeden kan bijgevolg enkel worden weerlegd wanneer, overeen-komstig artikel 918, de andere reservataire erfgenamen hebben toegestemd in de vervreemding.
Nr. C.13.0193.F
E. D.,
tegen
1. Y. D.,
2. G. D.,
3. M. D.,
4. G. D.,
5. M.D.,
in aanwezigheid van
DE VERZEKERING VAN HET NOTARIAAT cvba.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 14 november 2012.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert volgend middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 918 en 1352, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek;
Aileen Reniers, Artikel 918 BW Dura lex sed lex RABG 2016/15