De korte verjaringstermijn van 1 jaar, bepaald in artikel 2272, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, is niet van toepassing wanneer de gerechtsdeurwaarder openstaande staten invordert van een advocaat die hem namens zijn cliënt heeft verzocht ambtstaken te verrichten. Die advocaat kan zich niet beroepen op het vermoeden van betaling
Onder gelding van het reglement van de Nationale Orde van Advocaten van 7 januari 1971 was de advocaat op grond van de gewoonte en zijn deontologie verantwoordelijk voor de onbetaalde staten van de gerechtsdeurwaarder, tenzij hij de gerechtsdeurwaarder erop had gewezen dat hij zijn kosten en ereloonstaten moest verhalen op de cliënt.
Op deze gehoudenheid van de advocaat, die een eigen gewoonterechtelijke en deontologische grondslag had, was de verjaringstermijn van 10 jaar voor persoonlijke rechtsvorderingen van toepassing overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek en niet de kortere verjaringstermijn van 5 jaar, die krachtens artikel 2262bis, § 1, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid .
Het voormelde nationaal reglement werd opgeheven en vervangen door het reglement van de Orde van Vlaamse Balies van 31 januari 2007, dat op 21 mei 2007 in werking is getreden. Vanaf 21 mei 2007 geldt de voormelde gewoonterechtelijke en deontologische regel niet meer, tenzij de gelaste persoon een advocaat-correspondent is.
( ... )
1. Feitenrelaas
Het geschil betreft openstaande kostenstaten van een gerechtsdeurwaarder (appellante), waarvan betaling gevorderd wordt van de advocaat (geïntimeerde) die in de desbetreffende dossiers is opgetreden.
2. Voorafgaande rechtspleging
Op 10 april 2014 bracht appellante de gedinginleidende dagvaarding uit. Voor de eerste rechter vorderde appellante dat geïntimeerde zou worden veroordeeld tot betaling van 4.977,49 euro. te vermeerderen met de verwijlintresten vanaf 27 mei 2011, de gerechtelijke intresten en de gerechtskosten.
• I. Claeys Gerechtsdeurwaarders en advocaten in de clinch: perikelen over het toepassingsgebied van art. 2272 B.W., RW 2004-2005, 856
• A. Van Oevelen, 'Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgische privaatrecht', T.P.R., 1987 (1755) 1800, nr 41 en de aldaar vermelde rechtsleer; G. Baudry-Lacantinerie, A. Tissier, Traité théorique et pratique de droit civil, XXVIII, De la prescription, Parijs 1905, nr 721;
• G. Beltjens, Encyclopédie du droit civil belge, première partie, Code civil, VI, Bruylant 1907, 832, nr 17; M.D. Dalloz, Jurisprudence générale. Supplément au Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XIII, Parijs 1893, v° Prescription civile, 190, nr 579.
•. Claeys, 'Over vertegenwoordiging in de relatie cliënt-advocaat-gerechtsdeurwaarder', noot onder Antwerpen, 16 febr. 1998, R.W. 1998-1999, 93-97.