Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.
Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.
Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.
Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.
Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam.
Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen.
Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf.
Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter
Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.
Art. 680bis. De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.
Het plaatsen van een terras, tegen de perceelgrens van een buur, 1 meter hoger dan het maaiveld is ondanks een stedenbouwkundige vergunning strijdig met artikel 678 Burgerlijk wetboek. De vorderirng tot afbraak is een gepaste sanctie en maakt geen rechtsmisbruik uit.
Antwerpen 18 oktober 2017, NjW2018, 539.
L.M., [ ]
D.A.,[ ]
appellanten 1 & 2, [ ... ]
tegen
N.G.en
T.C., [ ... ] geïntimeerden 1 & 2,
[ ... ]
1. DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN
[ ... ]
Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.
Rechtsleer:
• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644
Rechtspraak:
• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE
• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS
• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480
• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).
• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot
• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG
Rechtsleer:
• H. Vuye, "Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder", T. Vred., 1993, 354
• C. Mostin, "Les jours et les vues: quelques nouveautés", JT 1993, 301
• J. Kolenberg, "Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht, TPR, 1992, 686"
Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.
De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).
In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).
Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).
De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).