Quantcast
Channel: Burgerlijk recht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217

Vermoeden van eerlijk beheer bij scheiding goederen schendt gelijkheidsbeginsel

$
0
0
Instantie: Grondwettelijk hof (arbitragehof)
Datum van de uitspraak: 
don, 17/05/2018
A.R.: 
58/2018

In beginsel beheren de echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen hun vermogen zelf. Overeenkomstig artikel 1466 van het Burgerlijk Wetboek « bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen [ ... ]; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed ».

Maar de ene echtgenoot kan, overeenkomstig artikel 219 van het Burgerlijk Wetboek, aan de andere echtgenoot een algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem toelaat of toekent. Een dergelijke lastgeving wordt in principe beheerst door het gemeen recht inzake lastgeving (artikelen 1984 tot 2010 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe ook artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek behoort).

B.2.3. Echter, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976 « betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels », dat is gebaseerd op het oorspronkelijke artikel 1539 van het Burgerlijk Wetboek en enkel van toepassing is tussen echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van de scheiding van goederen, wordt af geweken van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de lasthebber, aangezien de verplichting tot rekenschap van de echtgenoot-lasthebber wegvalt ten voordele van een vermoeden van het behoorlijk waarnemen van het beheer.

uittreksel uit het burgerlijk wetboek:



"Art. 1467. Wanneer een echtgenoot het beheer van zijn goederen aan de andere echtgenoot heeft gelaten, is deze, hetzij op verzoek van de eerstgenoemde, hetzij bij de ontbinding van het stelsel, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van die welke tot dan toe zijn gebruikt."



De afwijking van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de echtgenoot-lasthebber steunt op een onweerlegbaar vermoeden van eerlijk beheer, dat voortvloeit uit de vertrouwensband die tussen echtgenoten bestaat, met name dat de niet meer aanwezige vruchten zijn verbruikt in het belang van de lastgever of ten behoeve van de huishouding, zodat de lasthebber daarvan geen verantwoording meer schuldig is .

Het uitsluiten van elke mogelijkheid om rekenschap te eisen, staat evenwel niet in verhouding tot het nagestreefde doel en strookt niet met de fundamentele regels van gelijkheid en autonomie die tussen van goederen gescheiden echtgenoten moeten gelden. Sedert de wetswijziging van 14 juli 1976 dragen beide echtgenoten immers bij tot de lasten van het huishouden (artikel 217 van het Burgerlijk Wetboek), waardoor een onweerlegbaar karakter van het vermoeden niet kan worden verantwoord door een verplichting van echtgenoot-lasthebber om met de vruchten de lasten van het huwelijk te dragen.

Aangezien het behoort tot de essentie van elke lastgeving dat de lasthebber rekenschap en verantwoording dient af te leggen aan de lastgever (artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek), bestaat er geen redelijke verantwoording voor een regel die, enerzijds, het verlenen, aan de ene echtgenoot, van bevoegdheid op de eigen goederen van de andere echtgenoot toelaat, maar die, anderzijds, op absolute wijze verbiedt om verantwoording te eisen van de lasthebber over de wijze waarop die bevoegdheid werd uitgeoefend.

Ook de mogelijkheid voor de echtgenoten om contractueel af te wijken van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, omdat artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek noch van openbare orde, noch van dwingend recht is, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar onredelijk karakter. Immers, de lastgeving kan, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, niet alleen uitdrukkelijk worden gegeven, maar ook stilzwijgend, in welk geval de echtgenoot-lastgever eventueel onbewust de toepassing van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek zou aanvaarden.

Het hof besluit aldus dat het beginsel vastgelegd in artikel 1467 van het burgerlijk wetboek strijdig is met de grondwet.

Publicatie
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2017
Pagina: 
823
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Rolnummer 6666

Arrest nr. 58/2018 van 17 mei 2018

ARREST

In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof,

wijst na beraad het volgende arrest:

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

Bij arrest van 28 april 2017 in zake Marc Vanstapel tegen Sonja Giraerts, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 mei 2017, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld :

Noot: 

Roeland Vasseur, Vermoeden van eerlijk beheer bij scheiding van goederen strijdig met gelijkheidsbeginsel, Juristenkrant, 27 juni 2018, pagina 5.

Gerelateerd

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 1217