Het intentionele element van de feitelijke scheiding bij de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting
Hof van beroep Gent 22 oktober 2015 tijdschriftfamilie 2017/4 bladzijde 91
uittreksel:
In geval van echtgenoot eenzijdig de echtscheiding vordert op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk met toepassing van artikel 229 §3 Burgerlijk Wetboek kan hij zich steunen hetzij op een jaar feitelijke scheiding, hetzij op de na een reflectieperiode voor de rechter herhaalde wederom herhaalde wil om uit de echt te scheiden.
Wanneer als eerste subgrond van de echtscheiding een jaar feitelijke scheiding wordt ingeroepen, dient het materiële element van de bedoelde feitelijke scheiding inderdaad gepaard te gaan met een intentioneel element in die zin dat minstens één van de beide partijen de weloverwogen wil hebben om een einde te stellen aan het huwelijk; (I. Martens, onderhoudsuitkering tussen ex echtgenoten na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, Antwerpen, Intersentia, 2014,30 - 31, nummer 48; Senaeve, “de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting: vereisten, bewijs recht en rechtspleging” in Senaeve, de beëindiging van de twee elatie, G. Verschelden, “overzicht van rechtspraak (2007-2 1011): familierecht”,TPR 2012,17 22, nummer 337.
… ( Te dezen was intussen de bijkomende ingeroepen tweede stuk grond van de na een reflectieperiode voor de rechter herhaalde wil om uit de echt te scheiden, voorhanden. Inmiddels was sinds de inleiding van de onderhavige echtscheidingsprocedure ruim een jaar verstreken)
Het verstrijken van de procedurele termijn van een jaar is een automatische sub grond tot echtscheiding die elke verdere beoordelingtengronden uitsluit. Die automatische subgrond impliceert mutatis mutandis dat, ook indien een feitelijke scheiding is ingetreden maar geen intentionele feitelijke scheiding, het verstrijken van de procedurele termijn van een jaar (om blijvend verzoek van de eiser tot echtscheiding) automatisch de echtscheiding meebrengt. De hypothetische vaststelling dat de feitelijke scheiding niet intentioneel is, heeft weliswaar voor gevolg dat de echtscheiding niet dadelijk kan worden uitgesproken op grond van een jaar feitelijke scheiding, maar kan dus niet leiden tot de ongegrondverklaring van de vordering tot echtscheiding.
Aldus bestaat ook in de hypothese van een feitelijke scheiding die nooit door minstens één van beide echtgenoten is gewild, steeds een volwaardig recht op echtscheiding, nu het mogelijk is de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk te verkrijgen los van een feitelijke scheiding en de meer precies op de sub grond van de na een reflectieperiode voor de rechter herhaalde wil om uit de echt te scheiden.
Noot Elke Vanhaverbeke, een volwaardig recht op echtscheiding, of toch niet helemaal? Artikel 229 §3 doorgelicht, tijdschrift voor familierecht 2017/4 pagina 93
I de onderliggende feiten
II de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk: maatschappelijk kader en rechtspleging
III bezint eer ge begint: de vordering tot EOO vereist niet langer de persoonlijke verschijning van de echtgenoten
IV een volwaardig recht op echtscheiding, of toch niet helemaal?
A de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding vereist een dubbele bewijslevering
B voor de echtscheiding op herhaald verzoek
Wanneer als eerste subgrond van de echtscheiding een jaar feitelijke scheiding wordt ingeroepen, dient het materiële element van de bedoelde feitelijke scheiding inderdaad gepaard te gaan met een intentioneel element in die zin dat minstens één van de beide partijen de weloverwogen wil hebben om een einde te stellen aan het huwelijk; (I.