In het kader van een executiegeschil met betrekking tot dwangsommen, bestaat de taak van de beslagrechter erin vast te stellen of aan de hoofdveroordeling is voldaan.
Hiertoe moet de beslagrechter de opgelegde verplichting toetsen aan de uitvoering die eraan gegeven is.
Als maatstaf van deze toetsing moeten het doel en de strekking van de veroordeling als richtsnoer genomen worden, met dien verstande dat de veroordeling geacht wordt niet verder te strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
Hieruit volgt dat, ook de overwegingen die de dwangsomrechter tot deze beslissing hebben geleid, in acht moeten genomen worden.
Een verbod opgelegd onder verbeurte van aan dwangsom heeft principieel ook uitwerking buiten het Belgische grondgebied.
De dwangsom is geen rechtstreekse executiemaatregel is, maar werkt in personam zodat een strikte toepassing van het territorialiteitsbeginsel niet aan de orde is. Bovendien moet de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen gelijk lopen met de rechtsmacht van de rechter die, als hij de rechtsmacht heeft om het geschil te beslechten en als hij aan partijen bepaalde verplichtingen kan opleggen aan een eventueel verzuim ook een dwangsom moet kunnen koppelen
(U.C.I., vereniging naar Zwitsers recht / I.K.)
(Advocaten: Mr. Van Steenbrugge loco Mr. J. Maeschalck, Mr. Declercq loco Mr. W. Van Steenbrugge en Mr. W. Van Steenbrugge)
(…)
M. Govaerts, RABG, 2011/05, 326 Het gezag van gewijsde waarmede voorlopige maatregelen bekleed zijn