Een parodie moet niet zelf een origineem auteurswerk zijn. Om van parodie te kunen spreken volstaat het dat er verschillen zijn met het werk waarop de parodie is gesteund.
Een parodie kan zowel bestaan "uit" een parodie op als een parodie "met".
Een parodie hoeft dus niet per sé betrekking hebben op het oorspronkelijk werk, het moet zelfs geen kritiek of contrast bevatten op het oorspronkelijk werk.
Te dezen lag de wansmakelijke parodie van het Vlaams belang voor waarbij de cover van het album De Wilde Weldoener vanSuske en Wiske werd nagebootst waarbij niet Lambik geld uitstrooit onder de burgers, maar waarbij een andere kalende man met burgemeestersjerp geld uitstrooit onder mensen met donkere huiskleur, gesluierde vrouwen en hun kinderen.
Ook al dreef de afbeelding van het Vlaams belang niet de spot met de creatie van Willy Vandersteen (Lambik) maar wel met mensen van andere origine en politici die hen helpen, toch werd de afbeelding als parodie aanzien, weze het dat de rechtsopvolgers van Willy Vandersteen zich kunnen verzetten tegen een dergelijke vervorming en associatie va hun werk. De rechthebbenden kunnen zich verzetten tegen parodieën met een discriminerende boodschap.
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
3 september 2014 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten – Reproductierecht – Beperkingen en restricties – Begrip ,parodieʼ – Autonoom Unierechtelijk begrip”
In zaak C‑201/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Hof van Beroep te Brussel (België) bij tussenarrest van 8 april 2013, ingekomen bij het Hof op 17 april 2013, in de procedure
Dirk Voorhoof, Hof van Justitie rekt parodiebegrip op, De Juristenkrant, 294, 24 september 2014, p. 3
Dirk Voorhof, LDD en VB veroordeeld voor schending auteursrecht, Juristenkrant 229, 11 mei 2011.
Zie ook Rb. Brussel 17 februari 2011: Vandersteen/Vrijheidsfonds
De zaak Tuymans
Burgerlijke Rechtbank te Antwerpen, afdeling Antwerpen, zoals in kort geding – 15 januari 2015, R.W. 15/01/2015
K. Van G. t/ L.T.
Feiten
Uit de procedurestukken, de voorgelegde stavingstukken en de pleidooien, blijken de volgende relevante feiten.
Eisende partij is een gerenommeerde professionele fotografe die in de verkiezingen van 2010 een foto heeft gemaakt van Jean-Marie Dedecker.
Verwerende partij is een gerenommeerde schilder die op basis van deze foto een schilderij heeft gemaakt, genaamd “A Belgian Politician”.
Eisende partij beweert dat het schilderij van verwerende partij een inbreuk is op haar auteursrecht.
Verwerende partij erkent het oorspronkelijk karakter van de foto en dat de foto als zodanig door het auteursrecht wordt beschermd, maar voert aan dat het schilderij een parodie is en aldus wel toegelaten is.
Het schilderij van verwerende partij is een belangrijk werk van verwerende partij en werd gebruikt in de tentoonstelling NICE tussen 27 september 2013 en 5 januari 2014 te Dallas.
Het schilderij is inmiddels verkocht en behoort tot de privécollectie van de Amerikaanse miljonair Eric Lefkofsky.
Bij de behandeling van de zaak heeft verwerende partij een reproductie van het schilderij bij zich.
Vordering
De vordering van eisende partij strekt ertoe vast te stellen dat verweerder door de reproductie van de foto van Jean-Marie Dedecker van eiseres in zijn schilderij “A Belgian Politician” te kwader trouw inbreuk heeft gepleegd op de auteursrechten van eiseres en verweerder te bevelen deze te kwader trouw gepleegde inbreuk te staken, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro per overtreding van het verbod.
Beoordeling
De vordering van eisende partij is gebaseerd op de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.
...
2. Verwerende partij is van oordeel dat de vordering van eisende partij dient te worden afgewezen en verwijst onder meer naar de “appropriation Art” en zijn eigen kunstenaarsprofiel als contemporaine schilder.
Verwerende partij erkent wel dat de foto van eiseres een krachtig beeld is en dat deze foto de inspiratie is geweest om het schilderij te maken. Verwerende partij wijst erop dat het schilderij evenwel een heel ander formaat en een heel andere kleurschakering heeft dan de foto.
Verwerende partij betoogt voorts dat de titels voor zijn werken altijd bepalend zijn en dat het om een conceptueel geheel gaat. De parodie waarop hij zich beroept, ligt in de titel die hij aan het werk heeft gegeven. Hij geeft voorwerpen een nieuwe status, aldus verwerende partij.
Eisende partij beklemtoont dat er in casu geen enkel bewijs voorligt dat het schilderij een parodie is op de foto en derhalve zou vallen onder de uitzondering bepaald in art. 22 van de Auteurswet. De foto van eisende partij is geen banaal fotografisch beeld of een journalistieke snapshot.
Verwerende partij erkent dit eveneens door zelf over de foto te spreken als een krachtig beeld: “Het oorspronkelijk beeld is zo sterk dat ik het niet zo zwaar moest bewerken als ik gewoonlijk doe met de foto’s die ik als inspiratiebron gebruik. Ik zag die foto en wist meteen: Dedecker, dat zweet, zo veelzeggend in het licht van de verkiezingen, die hij toen zwaar verloor. Een heel sterk beeld”. Verwerende partij heeft het op dat ogenblik nergens over een parodie die hij van het werk had gemaakt.
In het schilderij zijn verschillende markante elementen van de foto overgenomen, onder meer dezelfde opvallende uitsnede en hetzelfde zwetende hoofd.
Naar aanleiding van het instellen van voorliggende procedure betoogt verwerende partij dat hij in plaats van de focus op een specifieke gebeurtenis, de deliquescence van de Belgische politiek wil laten zien. Verwerende partij heeft het over de “omlegging van bestaande foto’s”. Door zijn unieke artistieke stijl wil verwerende partij tonen dat hij met zijn kunstwerk afstand instelt ten opzichte van de persfoto, aldus verwerende partij.
3. De Auteurswet bepaalt inzake het auteursrecht duidelijk dat alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht heeft om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren en dat de auteur van een werk van letterkunde of kunst een onvervreemdbaar moreel recht heeft op dat werk.
De wet regelt bepaalde gevallen waarin gebruikers geen toestemming moeten vragen aan de houders van het auteursrecht om beschermde werken te reproduceren of mee te delen aan het publiek. Wanneer deze uitzonderingen van toepassing zijn, is het dus toegestaan om een werk te reproduceren of aan het publiek mee te delen zonder toestemming te vragen aan de houders van het auteursrecht.
De parodie is één van de uitzonderingen op het auteursrecht. Voor de toepassing van deze uitzondering gelden zeer precieze voorwaarden. De parodie moet onbetwistbaar voorhanden zijn, het moet gaan om een vervormde weergave van het oorspronkelijke werk en valt onder meer af te leiden uit de manier waarop het originele werk bijvoorbeeld als spotprent wordt gebruikt of uit de elementen die herkenbaar zijn voor het oorspronkelijke werk op treffende ludieke of humoristische wijze worden uitvergroot dan wel totaal vertekend worden weergegeven en waaruit hoe dan ook duidelijk moet blijken dat het enige doel de spot, de parodie of het sarcasme is.
Verwerende partij is van oordeel dat zijn schilderij een origineel kunstwerk is dat duidelijk verschillen vertoont met de geparodieerde foto van eisende partij. Zo wijst hij erop dat de achtergrond van zijn schilderij niet zwart is.
Verwerende partij voert aan dat het werk het resultaat is van een intellectuele schepping; hij heeft een nieuwe betekenis aan de afbeelding gegeven en een distantiërend effect bereikt door onder meer zijn keuze van het kleurenpalet en zijn wijze van schilderen.
Verwerende partij voert in conclusies aan dat hij door van het bronbeeld – de foto – een schilderij te maken, een beeldend commentaar formuleert op het beeld als communicerend fenomeen zoals hij het in de krant heeft gevonden. De parodie zou ook onder meer liggen in de titel die hij aan het doek heeft gegeven: “A Belgian Politician” en de verdubbeling van de werkelijkheid.
Eisende partij merkt terecht op dat het schilderij van verwerende partij duidelijk elementen heeft overgenomen die de originaliteit van de foto uitmaken, waaronder het onvolledige beeld, de positie, het camerastandpunt, de belichting, enscenering en kadrering. De onderkant van het gezicht is in het schilderij eveneens weggelaten, de uitdrukking van het gezicht, het zwetende hoofd en de pose zijn allemaal overgenomen in het schilderij. Het schilderij van verwerende partij is niet meer noch minder dan de overname van de persfoto van eisende partij.
Uit geen enkel element van het werk blijkt dat de foto van eisende partij clownesk dan wel geparodieerd noch op een sardonische wijze is overgenomen en als parodie van het originele werk onder de uitzondering van art. 22, § 6 van de Auteurswet zou vallen.
4. De foto van eisende partij is wel degelijk een oorspronkelijk, origineel werk dat binnen de Auteurswet bescherming geniet met toepassing van art. 87 van deze wet. Verwerende partij spreekt zelf over de kracht van de foto van eisende partij.
Bij onderzoek van de foto en het schilderij kan niet worden ontkend dat de opstelling, de kadrering en de belichting volledig gelijklopend zijn tussen beide werken. De achtergrond bij het schilderij is inderdaad niet zwart, maar dit verschil doet geen afbreuk aan de opvallende gelijkenissen die niet voor discussie vatbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat verwerende partij er niet in slaagt aan te tonen dat zijn schilderij niet meer noch minder zou zijn dan een parodie van de foto van eisende partij.
5. Uit wat hierboven is uiteengezet volgt dat de inbreuk van verwerende partij op de Auteurswet vaststaat.
Samen met eisende partij is de rechtbank van oordeel dat verwerende partij te kwader trouw is opgetreden, temeer daar hij zelf in tempore non suspecto verklaarde dat de foto van eisende partij een sterk beeld is waar hij niet zo veel aan moest veranderen.
Het schilderij van verwerende partij kan vanuit geen enkele invalshoek als parodie worden beschouwd.
6. Eisende partij vordert de staking van de inbreuk uit te spreken onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro per overtreding.
Krachtens art. 1385bis Ger.W. kan de rechter op vordering van een van de partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn.
Het doel van de dwangsom is de rechtstreekse uitvoering van de verbintenissen te waarborgen. Een dwangsom zal dan worden opgelegd onder meer wanneer te vrezen valt dat de veroordeelde partij niet tot uitvoering zal overgaan; het is met andere woorden een bijkomende veroordeling die erop gericht is de veroordeelde tot nakoming van de hoofdveroordeling aan te sporen.
Bij de behandeling van de zaak ter zitting van 8 januari 2015 heeft verwerende partij een kopie bij zich van het schilderij.
Eisende partij merkt op dat de dwangsom voldoende hoog moet zijn gezien de internationale bekendheid van verwerende partij en de vraagprijs van zijn werken en om te vermijden dat verwerende partij alsnog nieuwe reproducties maakt van het werk van de foto.
De rechtbank stelt vast dat verwerende partij geen standpunt heeft ingenomen over de omvang van de gevorderde dwangsom.
7. De vordering van eisende partij wordt gegrond verklaard.s van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen