De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen; uit de wetsgeschiedenis van de Wet Dierenbescherming blijkt dat deze wet aan de reeds bestaande doelstellingen inzake dierenbescherming zoals de bescherming tegen menselijke wreedheden, uitdrukkelijk het doel heeft toegevoegd het welzijn van de dieren te bevorderen door in hun behoeften te voorzien en zowel het personeel toepassingsgebied van artikel 4, § 1, Wet Dierenbescherming als het materieel en het moreel element van dat artikel zijn duidelijk omschreven en voldoende afgebakend, zodat voor al degenen op wie die bepalingen toepasselijk zijn, zij voldoende toegankelijk zijn en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen zij op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijven, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is (1). (1) Parl. St., Senaat, 1982-1983, 469/2.
Nr. P.16.0424.N
L. A. L.,
beklaagde,
eiser,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 9 maart 2016.
De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Middel
Correctionale Rechtbank te Gent, 21e Kamer – 15 november 2011, RW 2012-2013, 1422
De feiten
Op 17 november 2010 stond de politie de gerechtsdeurwaarder bij tijdens de uitdrijving van de beklaagde uit de huurwoning gelegen te Eeklo (...). In de woning troffen zij in de zetel een dode kat aan. Rond een steekwagentje lag het skelet van een hond.
De beklaagde verklaarde op 2 december 2010 dat de dieren haar eigendom waren. Bij het einde van de relatie met haar vriendin is zij vertrokken en heeft zij de hond en de kat achtergelaten in de woning. Zij erkende dat ze nooit meer naar de dieren omkeek.
De rechtbank acht de tenlastelegging bewezen.
De strafmaat
De feiten kunnen krachtens art. 35-3o van de Dierenwelzijnswet van 14 augustus 1986 worden bestraft met een gevangenisstraf van één maand tot drie maanden en/of een geldboete van 26 tot 1.000 euro.
De beklaagde dient in te zien dat wie dieren wil houden ook zijn verantwoordelijkheid moet nemen en dat men zich niet zomaar van dieren kan ontdoen alsof het prullen zijn.
...
Verbod om dieren te houden
Krachtens art. 40 van de Dierenwelzijnswet kan de rechtbank eveneens een verbod opleggen om dieren van één of meer soorten te houden, hetzij definitief, hetzij voor een periode van één maand tot drie jaar.
Er is in de wet geen sanctie bepaald voor het niet naleven van een dergelijk verbod.
Het openbaar ministerie vorderde een verbod tot het houden van dieren gedurende drie jaar onder verbeurte van een dwangsom van 250 euro per dag.
De beklaagde kan de verantwoordelijkheid die hoort bij het houden van dieren niet aan. Zij kan duidelijk niet instaan voor het welzijn van dieren.
Om herhaling van dergelijke feiten te voorkomen is een tijdelijk verbod tot het houden van dieren noodzakelijk.
Een tijdelijk verbod geeft de beklaagde de kans haar situatie te verbeteren, zodat zij naderhand ook misschien weer dieren zal kunnen houden.
Het openbaar ministerie vorderde het opleggen van een dwangsom van 250 euro per dag dat het op te leggen verbod niet wordt nageleefd.
Een dwangsom kan niet worden opgelegd bij een straf. Dat kan wel bij een veiligheidsmaatregel.
Hoewel art. 40 in hoofdstuk XI onder de strafbepalingen staat, dient het te worden beschouwd als een veiligheidsmaatregel. De plaats waar de wetgever in een maatregel voorziet, is op zichzelf niet bepalend voor het karakter van straf of maatregel.
Dat het om een veiligheidsmaatregel gaat, mag worden afgeleid uit de memorie van toelichting bij het wetsontwerp (Parl. St. Senaat 1982-83, nr. 469/1, p. 13) waar staat te lezen: “De rechter heeft de macht krachtens art. 40 om aan een veroordeelde te verbieden een of meer soorten dieren te houden wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat de veroordeelde een misdrijf omschreven in de art. 35 en 36 opnieuw zal begaan”.
De Raad van State was in zijn advies echter van oordeel dat het om een straf ging.
De regering noch het parlement gingen op die kritiek in, ook niet in het gewijzigde ontwerp dat opnieuw voor advies aan de Raad van State werd voorgelegd. De wettekst bleef ongewijzigd.
Hieruit vermag de rechtbank af te leiden dat de wetgever bij de oorspronkelijke bedoeling bleef, nl. dat een dergelijk verbod beoogde toekomstig nieuw dierenleed te voorkomen. Het gaat dus wel degelijk om een veiligheidsmaatregel.
Alleen een dwangsom van 50 euro per dag dat dit verbod niet wordt nageleefd, maakt het opgelegde verbod afdwingbaar.
...