Volgens artikel 2277 B.W. verjaren termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten, van uitkeringen tot levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen, interesten van geleende-sommen; en in het algemeen, al wat betaalbaar is bij het-jaar-of bij kortere·termijnen-· · door verloop van vijf jaren.
De korte vijfjarige verjaringstermijn is gebaseerd op redenen van maatschappelijk belang, want heeft het voorkomen van het gestadig en ongemerkt aangroeien van periodieke schulden tot doel. De ratio legis van artikel 2277 B.W. bestaat in de bescherming van de termijnschuldenaar tegen een voortdurende opstapeling van achterstallige periodieke schulden tot één grote kapitaalschuld. Indien de schuldeiser immers na een lange tijd de betaling van alle achterstallen ineens zou eisen, zou de schuldenaar in zware financiële problemen kunnen geraken. (vgl. LEBON, C., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel 1, Hfdst. 5, Afd. 7, 93)
De korte verjaring wil de schuldenaar beschermen, door te vermijden dat inkomensschulden het karakter aannemen van een hoge kapitaalschuld. Het gaat dus niet op deze verjaringsleningen toe te passen op schulden die op zichzelf reeds een kapitaal vormen, ook al zijn ze periodiek betaalbaar, zoals de koopprijs van goederen of de terugbetaling van geleende sommen.
Vermits artikel 2277 B.W. tot doel heeft te verhinderen dat een inkomen op de duur tot een kapitaalschuld aangroeit, zal deze bepaling niet worden toegepast als dit gevaar niet bestaat.
Dit laatste is het geval wanneer het gaat om schulden die op zichzelf reeds één kapitaal vormen, al groeien ze met de tijd wel aan. Aan de vijfjarige verjaringstermijn zijn dus niet onderworpen, de jaarlijks of op kortere periodieke tijdstippen (terug)betaalbare gedeelten van een hoofdsom, b.v. van een lening of van een koopsom en het bij annuïteiten (terug)betaalbaar kapitaal, b.v. een koopprijs of een geleende som. (vgl. VAN OEVELEN, A., Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht, TPR, 1987, 35.)
Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen,
A.R. 16/2406/ A
02/11/2017
afdeling Dendermonde
Vonnis D/elfde kamer
Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde - zitting van 2 NOVEMBER 2017 A.R. 16/2406/A
In de zaak van :
NV FIDUCRE, fiduciaire van krediet, met zetel te 1140 Brussel, H. Matisselaan 16, KBO nr. 0403.173.372,
Appellante,
Gordunakaai 8;
Tegen:
M. E.,geboren te Beveren op 17.03.1963, industrieel ingenieur, wonende te 9220 Hamme, Heirbaan 241/002,
contra non valentem agere, non currit praescriptio
De verjaring van een vordering loopt niet tegen degene die in de onmogelijkheid verkeert de vordering in te stellen wegens een beletsel
Een schuldeiser die niet in staat is een daad van stuiting te stellen kan niet geconfronteerd worden met een verjaring van zijn schuldvordering. Deze onmogelijkheid dient absoluut te zijn en de schuldeiser draagt hiervan de bewijslast. Vergetelheid, nalatigheid, veronderstelde insolvabiliteit, administratieve overlast zijn geen onmogelijkheden in hoofde van de schuldeiser.