Persoonlijk onderhoudsgeld na echtscheiding is verschuldigd door de economisch sterkste ex-echtgenoot betaalt de economisch zwakste voor zover er sprake is van behoeftigheid.
Na de behoeftigheid te hebben vastgesteld, moet de rechter het daarmee overeenstemmende bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding bepalen.
Krachtens art. 301, § 3, eerste lid BW dient het bedrag van die uitkering ten minste de staat van behoeftigheid van de onderhoudsschuldeiser te dekken, zodat die in zijn essentiële behoeften kan voorzien.
Bij het vastleggen van de hoegrootheid van de toe te kennen onderhoudsuitkering na echtscheiding houdt de rechter rekening met:
– enerzijds de globale inkomsten, lasten en mogelijkheden om inkomsten te verwerven bij beide ex-echtgenoten;
– anderzijds met een door hem vast te stellen aanzienlijke terugval in de economische situatie en verdienmogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde, niet alleen door of wegens het huwelijk, maar evengoed wegens de echtscheiding (art. 301, § 3, tweede lid BW).
De rechter waardeert die aanzienlijke terugval door zich in concreto te baseren op:
– het gedrag van de partijen inzake de organisatie van hun behoeften tijdens het samenleven, de levenskeuzes die zij toen gemeenschappelijk hebben gemaakt en het ten laste nemen van de opvoeding en/of het onderhoud van de gemeenschappelijke kinderen tijdens het samenleven en erna, die niet alleen een invloed hadden op de levenssituatie en -standaard van de partijen, maar mogelijk ook in meerdere of mindere mate op de te verwachten ontwikkeling in de beroepsmogelijkheden en het verdienvermogen van de onderhoudsgerechtigde;
– de duur van het huwelijk;
– de leeftijd van de partijen.
Aangezien de woorden «ten minste» in art. 301, § 3, eerste lid BW aangeven dat de onderhoudsuitkering nooit minder mag bedragen dan wat nodig is om de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde de dekken, kan die uitkering derhalve hoger liggen in het geval een aanzienlijke terugval in de economische toestand van de onderhoudsgerechtigde heeft plaatsgevonden. De rechter bepaalt die aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde op een in feite onaantastbare wijze.
De toekenning van een hoger bedrag dan het minimum wegens de aanzienlijke terugval in de economische toestand van de uitkeringsgerechtigde onderstelt een vergelijking tussen de daadwerkelijke economische situatie op het ogenblik van de echtscheiding en de situatie waarin de onderhoudsgerechtigde zou hebben verkeerd indien hij tijdens of ingevolge het huwelijk met de onderhoudsplichtige niet de keuzes had gemaakt die een invloed hebben gehad op zijn verdienvermogen door het niet benutten of het onderbenutten van zijn professionele mogelijkheden.
Bij het vaststellen van de hoegrootheid van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding wordt uiteraard ook rekening gehouden met de fiscale weerslag ervan voor beide partijen.
De uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding strekt er geenszins toe de uitkeringsgerechtigde louter in de levensstandaard van tijdens het samenleven als gehuwden te herstellen, hoewel hiermee rekening moet worden gehouden.
De rechter kan in het algemeen een vastgestelde aanzienlijke economische terugval van de onderhoudsgerechtigde gedeeltelijk compenseren door die mede in rekening te brengen bij het bepalen van het bedrag van de uitkering na echtscheiding.
Draagkracht van de uitkeringsplichtige waarmede de rechter dient rekening te houden bij de bepaling van het onderhoudsgeld
Met het oog op het bepalen van de economische draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt rekening gehouden met zijn werkelijke inkomsten, zijn werkelijke lasten en zijn daadwerkelijke mogelijkheden om inkomsten te verwerven.
De onderhoudsuitkering na echtscheiding wordt voorts verkregen uit de inkomsten én goederen van de onderhoudsplichtige, met deze beperking weliswaar dat de uitkering één derde van zijn netto-inkomsten (niet van zijn goederen) niet mag overschrijden (art. 301, § 3, derde lid BW). De netto-inkomsten betreffen het bedrag dat de onderhoudsplichtige overhoudt na aftrek van zijn fiscale en sociale lasten.
De omstandigheid dat de grens van één derde niet mag worden toegepast op het patrimonium (zoals de waarde van onroerende goederen, waardepapieren en kapitaal) zelf van de onderhoudsplichtige, betekent nochtans niet dat er geen rekening mag worden gehouden met de inkomsten van die goederen of met de inkomsten die deze goederen normaal voortbrengen.
J. t/ F.
I. Relevante feitelijke en procedurele elementen
M.F. (hierna: «F.») en H.J. (hierna: «J.») zijn op 7 september 1983 gehuwd te Antwerpen onder een eerder bedongen stelsel tot scheiding van goederen.
Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren. F. heeft wel vier kinderen uit een vorige huwelijksrelatie. F. adopteerde voorts nog de zoon van een zus van J.
• C. VaN Roy, De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting: de voowaardelijke "ja" voor de levensstandaard vervangen door een "ja, maar", T. Fam. 2014/5, 107, Noot onder de weergave van dit arrest in zelfde tijdschrift.
• S. Brouwers, Rechtsmisbruik” en de principiële onwijzigbaarheid van de uitkering na een (oude) EOT, RABG 2011/05, 357 (noot onder Brussel, 19/10/2010, RABG 2011/5,357)
• Gerd Verschelden, Cassatie aanvaardt afschaffing alimentatie na rechtsmisbruik bij EOT overeenkomst, Juristenkrant 228, 20 april 2011, pagina 3 en Cass. 14 oktober 2010.De auteur wijst erop dat dit arrest, dat weliswaar kan toegejuicht worden, toch inhoudt dat een contractueel recht werd verbeurd, hetgeen een wrang gevoel heeft en waarbij de vraag kan gesteld worden waarom geen toevlucht werd gezocht tot een procedure tot vermindering van onderhoudsgeld. Persoonlijk begrijpen wij deze opmerking, doch deze opmerking benatwoordt de problemen niet bij een reeds verleende titel, een nog niet gewijzigd onderhoudsgeld, een uitvoering voor achterstallige betalingen, naast de moeilijkheden verbonden aan een procedure tot vermindering van een persoonlijk onderhoudsgeld na EOT.
Dit arrest werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familierecht en aldaar voorzien van een noot van P. Sennaeve, Aangaande het bepalen van het onderhoudsgerechtigd zijn en aangaande de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, T. Fam. 2014/3-4, 98. In deze noot maakt de auteur het onderscheid tussen het principieel gerechtigd zijn op onderhoudsgeld en de wijze van begroting van de onderhoudsuitkering.
• Hof van Cassatie, 1e Kamer – 6 maart 2014, RW 2014-2015, 1462
AR nr. C.12.0184.N
A. t/ D.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 mei 2010.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste onderdeel
...
2. Krachtens art. 301, § 3, eerste en tweede lid BW legt de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun behoeften en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna.
Uit deze bepalingen volgt dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar dat hij, indien daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn, zoals de zeer lange duur van het huwelijk of de hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde, ook rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie wegens de echtscheiding.
3. Het onderdeel dat er voor het overige geheel van uitgaat dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding verplicht is rekening te houden met de aanzienlijke terugval van de economische situatie die het gevolg is van de echtscheiding, zodat de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde moet worden bepaald op grond van de levensstandaard van tijdens het huwelijkse samenleven, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
In zoverre faalt het onderdeel naar recht.
...
Rechtsleer:
• S. BROUWERS, Alimentatie, APR, Mechelen, Kluwer, 2009, nr. 964.
• J. GERLO, “Onderhoudsgelden”, Recht en praktijk, nr. 11, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1994, 232; S. BROUWERS en M. GOVAERTS, Alimentatievorderingen, Recht en praktijk, nr. 37, Mechelen, Kluwer, 2004, 342.
Rechtspraak
• Cass. 15 oktober 1987, JT 1988, 143; Cass. 21 juni 1991, JT 1992, 75, RW 1991-92, 547, noot en T.Not 1992, 256, noot A. VERBEKE; W. PINTENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, 319 en de uitvoerige verwijzingen in noot 74; F. RIGAUX en M.-Th. MEULDERS-KLEIN, Les personnes, T. I, mise à jour 1978, 135, nr. 251.
• Beslagr. Luik 9 mei 1988, Rev.Liège 1988, 1149; J. GERLO, o.c., 236.mbt art. 1244 BW
• Cass. 21 juni 1991, JT 1992, 75, RW 1991-92, 547, noot en T.Not 1992, 256 noot A. VERBEKE; Cass. 14 april 1994, RW 1994-95, 434 en Arr.Cass. 1994, 369.
• Arbitragehof 2 juli 2003, nr. 96/2003, BS 5 november 2003, p. 53.871, EJ 2004, 158, noot P. SENAEVE en RTDF 2004, 99.
• GwH 17 september 2009, nr. 138/2009, BS 27 november 2009, p. 74.243, T.Fam. 2009, 179, noot P. SENAEVE en Act.dr. fam. 2009, 179, noot D. CARRÉ.
Wetgeving
• Wet van 2 juni 2010 tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerech¬telijk Wetboek wat de procedure inzake echtscheiding betreft, BS 21 juni 2010.