Het feit dat een derde een schuldenaar helpt diens vermogen aan het onderpand van de schuldeisers te onttrekken heeft nooit tot gevolg dat dit hun van rechtswege, jegens die derde, een titel verleent die gelijkwaardig is aan deze waarover zij reeds ten aanzien van de schuldenaar beschikken.
De schade die door de schuld van een mededader aan het misdrijf bedrieglijk onvermogen wordt veroorzaakt, kan worden afgezonderd van de onbetaalde schuld van de hoofddader, maar bestaat in het verlies van een kans voor de schuldeisers om van deze laatste de betaling van de hen verschuldigde sommen te verkrijgen (1). (1) Zie Cass., 20 feb. 2001, AR P.99.0480.N, nr 102; Gent, 3 april 1979, R.W., 1979-1980, 849-851 en noot A. VANDEPLAS; COLLIN J.P., Organisation frauduleuse de l'insolvabilité, in 'Droit pénal et procédure pénale', Kluwer, 2002, nr 48 en 49.
Nr. P.04.1517.F.-
1. M. A. en
2. D. O.,
tegen
1. V. F.,
2. D. V.,
I. Bestreden beslissing
De cassatieberoepen zijn gericht tegen een arrest, dat op 27 oktober 2004 is gewezen door het Hof van Beroep te Brussel, correctionele kamer.
II. Rechtspleging voor het Hof
III. Cassatiemiddelen
De eisers voeren een middel aan in een memorie, waarvan een voor eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
IV. Beslissing van het Hof
• A. De Nauw, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 342, nr. 427.
• C. De Roy, “Bedrieglijk onvermogen” in Comm.Straf., Mechelen, Kluwer, losbl., p. 8-9, nr. 23.