Wanneer de huurder een einde maakt aan de huurovereenkomst door een opzegging waarvan de termijn verstrijkt voor het verstrijken van de termijn van de opzegging door de verhuurder, eindigt de huurovereenkomst niet door een verkorting van de termijn van de opzegging van de verhuurder, maar door de opzegging door de huurder, waardoor deze laatste zijn recht op een vergoeding verliest.
De verwijzing naar een wetsbepaling zonder verdere vermeldingen, verwijst naar de wetsbepaling zoals zij is gewijzigd; wanneer de wetswijziging ondermeer daarin bestaat dat een nieuwe paragraaf aan een reeds bestaand artikel wordt toegevoegd en wanneer de toevoeging de oplossing van het geschil niet kan beïnvloeden, dient de nieuwe paragraaf niet in het middel te worden aangeduid.
HET HOF,
Gelet op het bestreden vonnis, op 26 juni 1997 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen;
Gelet op de beschikking van de eerste voorzitter van 9 maart 1998 waarbij de zaak naar de derde kamer wordt verwezen;
Over het middel, gesteld als volgt : schending van artikel 3, § 2, eerste, derde en vierde lid, van afdeling 2, hoofdstuk II, titel VIII, boek III, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de Woninghuurwet van 20 februari 1991,
Overige relevante rechtspraak
Rb. Brussel 30 juni 2006, JLMB 2007, 996.
Rechtsleer:
• Maarten Dambre: "De beeindiging van de woninghuur door tegenopzegging of in der minne na de opzegging gegeven door de verhuurder", TBO, 2016, 4.
• Maarten DAMBRE; De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder. TBO. 2007,95-99