Het Hof zegt voor recht :
- In die zin geïnterpreteerd dat, wanneer de huurder gebruik maakt van de mogelijkheid van de tegenopzegging bepaald in artikel 3, § 5, derde lid, de verhuurder wordt vrijgesteld van zijn verplichting om het motief van de opzegging te realiseren onder de voorwaarden bepaald in paragraaf 2, schendt artikel 3, § 2, van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek, vóór de wijziging ervan bij de wet van 27 december 2006, de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet.
- In die zin geïnterpreteerd dat, wanneer de huurder gebruik maakt van de mogelijkheid van de tegenopzegging bepaald in artikel 3, § 5, derde lid, de verhuurder niet wordt vrijgesteld van zijn verplichting om het motief van de opzegging te realiseren onder de voorwaarden bepaald in paragraaf 2, schendt artikel 3, § 2, van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek, vóór de wijziging ervan bij de wet van 27 december 2006, de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet niet.
Het Grondwettelijk Hof,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 13 januari 2009 in zake Jacqueline Alin tegen Marc Valentour, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 januari 2009, heeft de Vrederechter van het kanton Namen 2 de volgende prejudiciële vraag gesteld :
Overige relevante rechtspraak
Rb. Brussel 30 juni 2006, JLMB 2007, 996.
Rechtsleer:
• Maarten Dambre: "De beeindiging van de woninghuur door tegenopzegging of in der minne na de opzegging gegeven door de verhuurder", TBO, 2016, 4.
• Maarten DAMBRE; De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder. TBO. 2007,95-99