Noch uit art. 2248 BW, dat bepaalt dat de verjaring wordt gestuit door de erkenning door de schuldenaar van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, noch uit de artikelen 2220, 2221 en 2224 BW kan worden afgeleid dat de loutere erkenning door de schuldenaar van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, aangeeft dat hij wil afzien van de verkregen verjaring.
Belgische Staat, minister van Defensie t/ A.V.R. en Dienst voor overzeese sociale zekerheid
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Arbeidshof te Brussel van 21 november 2013.
…
III. Beslissing van het Hof
Eerste middel
…
Voor het overige biedt art. 2220 BW de mogelijkheid afstand te doen van de verkregen verjaring.
Art. 2244 B.W. bepaalt dat een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting vormen. Buiten de zich te dezen niet voordoende gevallen van hoofdelijkheid en ondeelbaarheid en tenzij de wet anders bepaalt, heeft de stuiting van de verjaring die het gevolg is van één van deze daden, enkel gevolgen voor de personen die daarbij partij zijn geweest en komt de door één van de schuldeisers verkregen verjaring derhalve de andere schuldeisers niet ten goede.
Indien de betaling niet op vrijwillige basis gebeurt, maar het gevolg is van een gedwongen uitvoering, is er geen sprake van een stuitende schulderkenning. (Arbh. Brussel 28 juni 2012, JTT 2012) Een vrijwillige betaling onder de loutere dreiging van uitvoeringsmaatregelen volstaat daarentegen niet om het vrijwillig en dus stuitend karakter van de betalingen weg te nemen. (Gent 16 oktober 2012, P&B 2013, 83) Centraal staat bijgevolg telkens de vraag in welke omstandigheden de betaling is gebeurd, en een schuldenaar die wil vermijden dat een (gedeeltelijke) betaling als een stuitende schulderkenning zal gelden, dient een dergelijke betaling steeds te laten vergezellen van zijn ondubbelzinnig voorbehoud om het verschuldigde karakter ervan te betwisten. (M. DE Ruysscher, Burgerlijke stuiting van de bevrijdende verjaring, een stand van zaken, RW 2013-2014, 843).
Het cassatiearrest van 22/06/2017, gaat een stap verder en stelt dat de loutere erkenning van de schuld, geen afstand van verjaring inhoudt.
contra non valentem agere, non currit praescriptio
De verjaring van een vordering loopt niet tegen degene die in de onmogelijkheid verkeert de vordering in te stellen wegens een beletsel
Een schuldeiser die niet in staat is een daad van stuiting te stellen kan niet geconfronteerd worden met een verjaring van zijn schuldvordering. Deze onmogelijkheid dient absoluut te zijn en de schuldeiser draagt hiervan de bewijslast. Vergetelheid, nalatigheid, veronderstelde insolvabiliteit, administratieve overlast zijn geen onmogelijkheden in hoofde van de schuldeiser.