De beslissing van de kortgedingrechter die de ogenschijnlijke rechten van de partijen nagaat zonder ten gronde uitspraak te doen over de rechten van partijen, houdt geen schending in van het materiële recht dat de rechter in zijn beoordeling betrekt. Deze beslissing is eerst dan niet naar recht verantwoord wanneer hierin rechtsregels worden betrokken die de bevolen maatregel niet redelijk kunnen schragen.
AR nr. C.12.0603.N
SARL F.-S. t/ G.A.H.A.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 14 augustus 2012.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
...
• J. Van Doninck, “De taak van de appelrechter in kort geding: wijsheid achteraf” (noot onder Cass. 4 februari 2011), RW 2011-12, p. 870-871, nr. 6.
• M. Govaerts, RABG, 2011/05, 326 Het gezag van gewijsde waarmede voorlopige maatregelen bekleed zijn.
Kortgeding en dreigende schending van subjectieve rechten
Er bestaat evenwel een algemene regel dat een kort geding rechter geen nadeel mag doen aan de zaak zelf.
Maar de meerderheidsrechtspraak aanvaardt dat een kort geding rechter ten voorlopige titel zelfs fundamentele rechten en vrijheden mag beperken zoals het recht van vrije meningsuiting en het persrecht, voor zover hiermee een vermoedelijke schending van een ander subjectief recht kan voorkomen worden.
Vanzelfsprekend zal de kort geding rechter in een dergelijke zaak de hoogdringendheid dienen te beoordelen en eveneens de maatschappelijke impact van het desbetreffende artikel of het desbetreffende boek.
Bovendien zal de kortgedingrechter een evenwichtsoefening dienen te maken, met name in hoeverre de beperking van de grondwettelijk gewaarborgde rechten van de ene in verhouding staan met de rechtmatige belangen en motieven van de andere.
Dit alles neemt niet weg dat de kort geding rechter in dergelijke gevallen de eisende partij steeds kan opleggen om op zeer korte termijn een procedure ten gronde in te spannen waarbij de rechter ten gronde een totaal andere visie kan weerhouden.
Relevante Rechtspraak:
• Antwerpen 13 februari 2008, NjW 2008, 838, noot G.V.
• Antwerpen 16 oktober 2007, NjW 2008, 309, noot G.V.
• Cass. 17 juni 1999, RTDF 2000, 628, Arr.Cass. 1999, 884 en TBBR 2001, 52;
•.Cass. 28 september 1978, RTDF 1978, 336, noot J.-L. RENCHON.
• Cass. 14 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 534.
• Cass. 8 november 1991, RW 1991-92, 1388, noot J. GERLO.
Rechtsleer:
• G. VERSCHELDEN, noot onder Antwerpen 13 februari 2008, NjW 2008, 839;
• P. SENAEVE, “De procesrechtelijke aspecten van de voorlopige maatregelen”, Voorlopige maatregelen tussen echtgenoten (art. 223 BW en art. 1280 Ger.W.), Leuven, Acco, 1989, 352, nr. 453.
• J.P. MASSON, “Examen de jurisprudence. Les personnes (1984-1990)”, RCJB 1993, 403; G.
• VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE en I. MARTENS, “Overzicht rechtspraak. Familierecht (2001-2006)”, TPR 2007, 347
•. P. SENAEVE, “De procesrechtelijke aspecten van de voorlopige maatregelen” in P. SENAEVE (ed.), Voorlopige
maatregelen tussen echtgenoten (art. 223 BW en art. 1280 Ger.W.), Leuven, Acco, 1989, 352, nr. 452.
• P. TAELMAN, Het gezag van het rechterlijk gewijsde – een begrippenstudie, Mechelen, Kluwer, 2001, 428.