De bestuurder kan enkel hoofdelijk gehouden zijn indien in zijn hoofde een fout wordt aangetoond die heeft bijgedragen tot de niet-betaling van de btw.
Om de bestuurder aansprakelijk te stellen dient het bewijs voorgelegd van een precieze fout bij het bestuur van de vennootschap in hoofde van de bestuurder die bijgedragen heeft tot de niet-betaling van de btw.
De afwezigheid van betaling van fiscale schulden alleen volstaat immers niet als bewijs van een fout in hoofde van te dezen eiser in hoger beroep.
De verplichting tot betaling van de fiscale schulden rust immers op de vennootschap.
De bewering die de BTW vaak maakt is deze dat de BTW nooit tot het patrimonium van de vennootschap heeft behoord en dat haar BTW gelden derhalve onrechtmatig werden afgewend als oneigenlijke niet toegestane financiering. Doch deze bewering gaat niet op door een falende bewijslast, tenzij de fiscus in concretoe het (zo goed als onmogelijke) bewijs zou leveren dat de niet-betaling van de fiscale lasten een bewust gekozen financieringsmiddel is of dat er sprake zou zijn van een onredelijke voortzetting van een verlieslatende activiteit.
Een ondernemer gelooft in het welslagen van zijn zaak, ook wanneer deze in moeilijkheden verkeert en een legitiem vertrouwen dat het niet naleven van de wettelijke verplichtingen van de vennootschap enkel van korte duur was en er een redelijk objectief vooruitzicht was dat de betalingen slechts met een geringe vertraging zouden plaatsvinden, is op zich geen fout. D
it geldt des te meer wanneer blijkt dat de verschuldigde btw door de vennootschap slechts gedurende een korte periode niet werd betaald of wanneer saneringspogingen werden ondernomen dan wel de nodige stappen ondernomen werden om de procedure van gerechtelijke reorganisatie te openen.
(M.D. / De Belgische Staat - Rolnr.: 2015/AR/1080)
1. Voorafgaande feiten en procedure
(…)
2. Bespreking
2.1. De vordering op grond van 93undecies C WBTW
Artikel 93undecies C WBTW, zoals van toepassing op onderhavig geschil, bepaalt:
Roseleth, J., « De aansprakelijkheid voor btw-schulden in hoofde van een bestuurder die niet belast is met het dagelijks bestuur », R.A.B.G., 2017/9, p. 768-770