Ingevolge de Potpourri V wet van 6 juli 2017 (B.S. 24 juli 2017), kan vanaf 3 augustus 2017 de verwerping van de nalatenschap niet meer gebeuren ter griffie van de rechtbank, maar dient zij te gebeuren ten aanzien van een notaris naar keuze van de rechtsonderhorige, die deze de nodige raad en bijstand verstrekt.
De verklaring dient wordt geakteerd in een authentieke akte.
In die alkte, lees in deze ene en zelfde akte kunnen ook de verklaringen van meerdere erfgerechtigden worden opgenomen, waarbij deze het weze hetzelfde keuzerecht, het elk een verschillend keuzerecht met betrekking tot de erfenis (erfkeuze) kunnen uitoefenen.
De notaris deelt de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving en de verwerping van een nalatenschap, binnen de vijftien dagen volgend op de authentieke akte waarin ze is opgenomen, mede aan het Belgisch Staatsblad, waarin deze erfkeuzes op kosten van de erfgerechtigde worden medegedeeld.
Hof van Beroep te Brussel, 4 januari 2011, RW 2012-2013, 1543
II. Relevante feitelijke gegevens
Huidig geschil betreft een vordering tot inkorting van de schenkingen, kort vóór zijn dood gedaan door wijlen G.T., overleden op 31 juli 1971.
G.T., broer van Y.T. en van L.T. (moeder van V.S.), was in 1944 gehuwd met mevrouw F.R. In hun huwelijksakte hebben zij M.T. (voorheen M.R., geboren op 8 maart 1943) gewettigd.
De echtgenoten T.-R. zijn in 1948 uit de echt gescheiden. Na de scheiding verbleef M.T. met haar moeder en had zij geen of nauwelijks contact met haar vader.
G.T. hield nog nauwe contacten met zijn zussen en deed, kort vóór zijn dood, schenkingen aan de beide appellanten, namelijk 269.908 fr. aan deposito’s en 150.000 fr. aan kasbons, of een totaal van 419.908 fr. (10.419,25 euro) aan Y.T. en een som van 291.973 fr. (7.237,82 euro) aan L.T.
De bank (agentschap H.) bevestigde bij brief van 12 juni 1973 dat G.T. op 16 juli 1971 zijn depositoboekje volledig leeghaalde. Op die dag werden afhalingen verricht van 5.216 fr., 224.692 fr. en tweemaal 20.000 fr., zijnde een totaal van 369.908 fr. Dezelfde dag heeft de bank 150.000 fr. kasbons G.B. ter beschikking gesteld.
M.T. legde op 2 maart 1973 klacht neer en stelde bij exploot van 3 december 1975 een vordering in tot inkorting van de gedane schenkingen in de mate dat ze haar reserve, in haar hoedanigheid van enige reservataire erfgenaam van G.T., aantastten.
De eerste rechter verklaarde deze vordering gegrond en veroordeelde beide huidige appellanten tot betaling van 334.876 fr., vermeerderd met de vergoedende interest vanaf 19 december 1975, de gerechtelijke interest en alle gerechtskosten.
III. Bespreking
...
2o De rechtsverwerking en het rechtsmisbruik
9. Appellanten voeren aan dat geïntimeerde met toepassing van de leer van de rechtsverwerking geen rechten meer kan uitoefenen. Zij beklemtonen dat M.T. sedert 1948 geen enkel contact meer had met haar vader, dat zij pas vier jaar en half na diens overlijden een vordering tot inkorting heeft ingesteld en dat zij het normale verloop van de procedure, zowel in eerste aanleg als voor het hof, bijzonder lang heeft laten aanslepen.
10. Rechtsverwerking, die geen algemeen rechtsbeginsel is, onderstelt concrete gedragingen van een partij, die het oordeel rechtvaardigen dat door die partij niet kan worden teruggekomen op het ingenomen standpunt.
Het wordt niet ernstig tegengesproken dat geïntimeerde, na de echtscheiding van haar ouders, geen contacten met haar vader meer had. Zij was echter in deze periode heel jong (nauwelijks vijf jaar oud). Zij blijkt weliswaar geen relatie met hem te hebben aangeknoopt, nadat zij meerderjarig was geworden, tot aan het overlijden, in 1971, van haar vader. De reden hiervoor is echter niet te achterhalen en niets bewijst dat deze toestand aan haar te wijten was.
De verwerping van de nalatenschap is een plechtige rechtshandeling. Zij kan slechts gebeuren met naleving van de wettelijk voorgeschreven vormen. Verwerping kan nooit stilzwijgend gebeuren; zij kan niet vermoed worden (art. 784 BW en art. 1185 Ger.W.).
De aanvaarding van de nalatenschap kan daarentegen uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden; zij geschiedt stilzwijgend wanneer de erfgenaam een daad verricht die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn te verrichten (art. 778 BW). Welnu, aangezien de reservataire erfgename haar reserve opeiste en de inkorting vorderde van de schenkingen gedaan door haar vader in december 1975, wordt zij geacht aanvaardend erfgenaam te zijn vanaf dat ogenblik en kon zij op deze zuivere aanvaarding trouwens niet meer terugkomen.
11. Het verloop van de procedure tussen december 1975 (inleiding voor de eerste rechter) en de pleitzitting voor het hof op 22 november 2010 getuigt duidelijk van een verregaande nalatigheid, maar het aanslepen van de zaak, zowel voor de eerste rechter als voor het hof, is te wijten aan alle partijen, inclusief appellanten. Appellanten, die zelf ook de mogelijkheid hadden om de zaak te activeren, hebben hiertoe niet het minste initiatief genomen en kunnen vandaag niet ernstig beweren dat de houding van geïntimeerde de enige reden is voor de vertraging in de behandeling van het geding.
De nalatigheid van geïntimeerde om de zaak binnen een redelijke termijn in staat te stellen impliceert in geen geval dat zij afstand deed van haar aanspraken of dat zij deze schijn bij appellanten opwekte. Er wordt geen rechtsmisbruik van geïntimeerde bewezen. Deze nalatigheid kan daarentegen gevolgen hebben wat de toekenning van verwijlinterest betreft, zoals hierna zal blijken.
3o De schenkingen
12. Uit de bijzonder slecht leesbare kopie van het strafdossier in de stukken van partij M.T. meent het hof te kunnen afleiden dat op 16 juli 1971 al het geld van G.T. (269.908 fr.) en diens effecten (150.000 kasbons G.B.) op het bankagentschap te H. werden afgehaald en overgedragen op de rekening van zijn zuster Y.T. Deze laatste verklaarde op 25 april 1973 dat G.T. op 16 juli 1971 in het Sint-Janshospitaal te Brussel was opgenomen en dat hij verschillende malen had aangedrongen om haar deze tegoeden te schenken.
13. Y.T. verklaarde toen ook dat haar broer G. een spaarboekje bezat bij de ASLK en dat hij het bedrag dat op dat boekje stond (291.973 fr. of 7.237,82 euro), aan zijn (toen minderjarige) petekind V.S. (geboren op 25 juli 1955) heeft geschonken. Uit de inlichtingen door de rijkswacht ingewonnen bij de ASLK blijkt dat het geld op 19 juli 1971 overgeschreven werd naar een termijnrekening op naam van de minderjarige. Het overschrijvingsformulier werd in het ziekenhuis in aanwezigheid van twee getuigen opgesteld, en een bediende van de ASLK was toen aanwezig om de handtekeningen “te legaliseren”. Een kopie van het document werd aan de rijkswacht bezorgd en werd aan het strafdossier gevoegd.
14. Het betreft duidelijk schenkingen ten gunste van de beide appellanten en geen vergoedingen voor geleverde diensten aan de de cujus, zoals thans wordt beweerd. Niet alleen worden geen bewijzen naar voor gebracht van de beweerde diensten noch van de verschuldigde vergoeding ervoor, maar Y.T. heeft zelf uitdrukkelijk in haar verklaring gewag gemaakt van schenkingen aan haar en aan V.S.
15. Het staat vast dat geïntimeerde M.T. het enige kind en de einge reservataire erfgenaam is van G.T. Zij is principieel gerechtigd om, na het openvallen van de erfenis van haar vader, de inkorting te vorderen van de beschikkingen die het beschikbaar gedeelte overschrijden, en dit krachtens art. 920, 921 en 922 BW.
Het beschikbaar gedeelte is te dezen gelijk aan de helft van de fictieve massa van de goederen van G.T. in de zin van art. 922 BW (art. 913 BW).
16. De inkorting dient te geschieden overeenkomstig de principes vervat in art. 928 tot 930 BW.
Geïntimeerde berekent de massa van de nalatenschap op grond van de gegevens uit de aangifte van nalatenschap opgesteld door notaris V. te H. (activa 9.208 fr. – passiva 9.986 fr.) en voegt fictief aan deze massa de geschonken goederen aan Y.T. (269.908 fr. + 150.000 fr.) en aan V.S. (291.973 fr.), zodat de totale massa 711.881 fr. bedraagt. Het exacte resultaat is 711.103 fr. (= 9.208 fr. plus 269.908 fr. plus 150.000 fr. plus 291.973 fr. minus 9.986 fr.).
De eerste rechter heeft bij het passief de kosten toegevoegd die Y.T. voor de begrafenis en de laatste medische kosten van haar broer heeft gemaakt. In tegenstelling tot wat geïntimeerde beweert, zijn die kosten wel degelijk gestaafd (begrafenisondernemer, grafsteen, kronen, vaas blauwe steen en kliniek Sint-Jan). Deze kosten, voor de totale som van 45.513 fr., inhoudende voornamelijk zeer redelijke begrafeniskosten, maken een onderdeel uit van het passief van de nalatenschap. De massa dient bijgevolg berekend te worden op 662.590 fr. (711.103 fr. – 45.513 fr.).
Het beschikkend gedeelte bedraagt de helft van 662.590 fr. of 331.295 fr.
17. Y.T. stelt terecht dat de inkorting volgens een bepaalde volgorde dient te gebeuren, en niet proportioneel in de persoon van de beide begunstigden. Wanneer de inkorting van schenkingen onder de levenden plaatsheeft, geschiedt zij te beginnen vanaf de laatste schenking, en aldus vervolgende, van de laatste schenking opklimmend tot de vroegere (art. 923 BW). Die volgorde volgt uit het onherroepelijk karakter van de schenkingen en beschermt de begiftigde die ervan kan afzien.
Appellante V.S. betwist ten onrechte de toepassing van deze regel, stellende dat de bancaire verrichtingen bij de twee betrokken banken gelijktijdig werden aangevraagd door de de cujus. Uit bovenstaande uiteenzetting en de voorgelegde documenten van de banken moet immers worden afgeleid dat de schenking aan Y.T. op 16 juli 1971 heeft plaatsgehad, terwijl die aan V.S. op 19 juli 1971 werd uitgevoerd. De voorgelegde stukken sluiten een gelijktijdige schenking aan beide begunstigden uit.
Dit betekent dat de inkorting eerst op de schenking aan V.S. moet geschieden en vervolgens, op de schenking aan Y.T.
18. Berekening van de inkorting.
De situatie ziet eruit als volgt:
– fictieve massa van de goederen in de zin van art. 922 BW: 662.590 fr.
– eerste schenking aan Y.T.: 419.908 fr.
– tweede schenking aan V.S.: 291.973 fr.
De schenkingen overschrijden het beschikbaar gedeelte (331.295 fr.) met 380.586 fr. (zijnde 711.881 – 331.295 = 380.586 fr.).
V.S. dient het volledige bedrag van de aan haar gedane schenking terug te brengen en is 291.973 fr. (7.237,82 euro) aan geïntimeerde verschuldigd.
De inkorting ten laste van Y.T. bedraagt dan 88.613 fr. (380.586 – 291.973 fr.). Y.T. heeft echter zelf 45.513 fr. (begrafenis en laatste zorgen) betaald en blijft bijgevolg 43.100 fr. (88.613 – 45.513) of 1.068,42 euro verschuldigd aan geïntimeerde, reservataire erfgenaam.
Er bestaat geen hoofdelijkheid tussen appellanten, noch enige reden om een veroordeling in solidum uit te spreken.
19. Interest. Overeenkomstig art. 928 BW is interest pas verschuldigd vanaf de dag van de vordering (4 december 1975).
Appellanten betwisten de toekenning van verwijlinterest, gelet op de nalatigheid van geïntimeerde in het in gereedheid brengen van de zaak.
20. Hierboven (randnr. 11) werd al geoordeeld dat alle partijen, inclusief geïntimeerde, bijzonder nalatig en passief zijn geweest in de loop van de procedure die meer dan 35 jaar in beslag heeft genomen.
In de mate dat de vertraging in de betaling van de aan de geïntimeerde verschuldigde bedragen deels aan deze partij zelf te wijten is, kan haar inderdaad geen recht op de volledige verwijlinterest worden toegekend. De volledige afwijzing van verwijlinterest zou echter overdreven zijn, omdat appellanten zelf ook aan de oorsprong liggen van het aanslepen van de zaak. Om die reden zullen de aan geïntimeerde tot aan huidig arrest toekomende interesten, berekend aan de wettelijke rentevoet, beperkt worden tot de helft ervan.
...